Van hartstocht tot folie

Als lid van Desiderata[1] word ik verondersteld te behoren tot de boekverdwaasden, de club van boekengekken of boekenfanaten. Met verwijzing naar het verslavend en driftig karakter van bibliomanie zou je ook kunnen gewagen van boekenzucht of boekenwoede. Maar zelf heb ik een bijzondere voorkeur voor twee andere omschrijvingen.

Boekenhartstocht

In Kramers' Woordentolk verkort (1849) staat bibliomanie gedefineerd als “hartstogtelijke liefhebberij voor boeken”. Een mooie omschrijving vind ik, omdat ik hou van ‘hartstocht’, in het Woordenboek der Nederlandsche Taal aangeduid als “iedere uit begeerte of uit afkeer ontstaande aandoening, welke het gemoed, de zinnen beweegt (roert, streelt, ontstelt, prikkelt, medesleept, vervoert enz.).” Dat lijkt weinig verwantschap te hebben met bibliomanie zoals gedefinieerd in datzelfde WNT: “overdreven zucht om boeken te verzamelen om die als merkwaardigheden of zeldzaamheden te bezitten; verzotheid op boeken.” Nee geef mij dan maar boekenhartstocht, al wordt het begrip zelden gebruikt. De bibliothecaris en bibliograaf Rimmer van der Meulen wijdde in zijn Over de liefhebberij voor boeken (1896) een hoofdstuk aan de bibliomanie: ‘De liefhebberij tot hartstocht geworden’. In een bespreking hiervan in Het nieuws van den dag (Amsterdam, 31 oktober 1896) duikt het begrip boekenhartstocht het eerst op. In beide gevallen krijgt de hartstocht echter een negatieve klank. Gelukkig in positieve zin vindt men de term terug in Erflaters van onze beschaving (1938), wanneer het echtpaar Romein de boekenhartstocht van Geert Grote bespreekt. Ook niet-katholieke bibliomanen kunnen zich nu spiegelen aan deze grote voorganger.[1]



[1] Rimmer van der Meulen, Over de liefhebberij voor boeken, voornamelijk met het oog op het boek vóór onze dagen beschreven en afgebeeld (Leiden, A.W. Sijthoff, 1896); Jan Romein & Annie Romein-Verschoor, Erflaters van onze beschaving (Amsterdam, Querido, 1938)

 

Bibliofolie

Uiteraard bekender in Franstalige kringen komt dit begrip zelden voor in de Nederlandstalige literatuur. Ik vond het voor het eerst in de Gentse periodiek De eendragt: veertiendaegsch tijdschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen van 23 januari 1853, met de toevoeging ‘da veniam verbo’: excuus voor de uitdrukking... Natuurlijk is folie letterlijk vertaald dwaasheid, zotheid, gekte of iets dergelijks. Maar er bestaat ook zo iets als ‘een folieke’, in het Vlaams woordenboek bekend als “iets wat men normaal niet doet of koopt”. Het gaat wel om een zottigheid, een onbezonnen daad, maar vaak met een guitige knipoog. We spreken dan van “een folieke doen” als iets extra, een ongewoon genot of presentje dat je jezelf gunt. Heb je dus een keer te veel of te dure boeken gekocht, kan je zeggen: “ach, het was een folieke”. Bovendien heeft bibliofolie de charme dat het slechts in één letter afwijkt van bibliofilie. En laten we toegeven dat ze niet zelden in de praktijk moeilijk te onderscheiden zijn![1]



[1] Henri Bouchot, Des livres modernes qu'il convient d'acquérir. L'Art et l'engouement – La Bibliofolie contemporaine – Les Procédés de décoration (Paris, Rouveyre, 1891); http://www.vlaamswoordenboek.be

 

Boekenziekte

citaten over boek(en)ziekte

Gered van boekenziekte

De Britse predikant William Huntington (1745-1813) was erg populair door zijn ongewone, directe en polemische stijl van preken en schrijven. Hij leed echter aan ‘boekenziekte’ waarvan hij op ongewone wijze genas.[1]



[1] God, de kassier der armen, of de geloofsbank. Behelzende een verhaal van de veelvuldige uitreddingen der goddelijke voorzienigheid, welke op onderscheidene tijden den schrijver zijn geschonken. In het Engelsch beschreven door den Godzaligen W. Huntington. Vertaald door H.J. Budding (Leiden, J.J. Groen & Zoon, 1850) p 114-116.

Bij tijden had ik groote begeerte, om oude schrijvers en schriftuitleggers te lezen, ten einde eens te zien, in hoe ver mijn oordeel over sommige bijzondere bijbelteksten met het hunne overeenkwam. Indien ik dus hoorde, dat een of ander boek uitgekomen was, kreeg ik lust en begeerte, om het te bezitten; inzonderheid wanneer de schrijver rechtzinnig was. Deze boekenziekte, die gedurig wederkeerde, beroofde mijn zak meer dan eens van een guinje, welke ik op verschillende wijze had kunnen gebruiken. In één woord, ik bevond dat het met boeken koopen eveneens was als met boeken schrijven, waarvan Salomo zegt: “Vele boeken te maken is geen einde;" alzoo komt er ook geen einde aan het boeken koopen, zoo men geen overvloed van geld heeft, om te besteden. Maar het behaagde den Almachtige, deze ziekte op eene zeer bijzondere wijze in haren loop te stuiten. Het volgende briefje ontving ik van een onbekende: “Mr. Anti-Arminus, vrije genade en groetenis aan Mr. Huntington.[1] Verzoeke u in ontvangst te nemen een schotel hersenen van doode menschen; hij gelooft dat de meesten zijn van Evangelische afkomst; zij zullen binnen een paar dagen ten uwent zijn; gij wordt vriendelijk verzocht de brengers niet te ondervragen.”

Ik kon geen denkbeeld maken, wat deze doodemans-hersenen beduiden mochten; maar vermoedde dat mij iets zou gezonden worden, waarmede men mij bespotte en verachtte; omdat de leer welke God mij geleerd heeft, recht tegen het Arminianisme overstaat. Niettemin eer twee dagen verloopen waren, kwamen de doodemans-hersenen aan, in eene zeer lange kist, die door twee sjouwerlieden gedragen werd; in het eerst wilde ik de kist niet in huis laten, want ik had achterdocht; ik vermoedde dat het eene Arminiaansche poets zou zijn. Evenwel liet ik eindelijk de kist binnen brengen, opende het houten deksel, deed onderzoek naar de hersenen, en vond dat het twee- à driehonderd boekdeelen waren van godgeleerdheid, aardrijkskunde, geschiedenis, enz. Weinige dagen daarna was hij zoo goed, mij nog een schotel hersenen te zenden; en dit was een tweede bezending, waaronder, zooals hij mij in een nevensgaand briefje meldde, goede en slechte gevonden werden. Hij had gelijk, want onder anderen waren er de verhandelingen bij van den oneerwaardigen Dr. Priestley,[2] gekleed in een gewaad van rood marokijn, verguld op sneê.[3] Ik had slechts weinig van hem gelezen, toen mij zijne priesterlijke loosheid tot walgens toe tegenstond. Ik trok hem zijn sierlijk vergulden rok uit, en behandelde hem, zooals ik denk dat de Heere Christus zal doen met den schrijver; ik sneed hem namelijk in stukken, en bestemde hem voor zijn deel in het vuur, zooals de Heere doen zal met alle geveinsden en ongeloovigen. Ik beken dat het mij gansch niet beviel, sommige kostbare oude schrijvers, die rijken troost voor Gods volk behelsden, slechts te zien getooid in een gering jakje van schapenvel, terwijl de dokter[4], die als gezworen vijand van den Heere der Heirscharen, altijd ijverig bezig was om den troost te ondermijnen en te verwoesten, dat die doctor, zeg ik, was uitgedost in een met goud geborduurden opschik! “Welaan doctor!” dacht ik, “ik wil dat scharlakenkleed doen om een van “die oude strijders, die zulke goede krijgsknechten van Jezus Christus geweest zijn; zij zullen wandelen in geborduurde kleederen, want zij zijn het waardig.” Er waren ook nog eenige weinige looze hypocrieten (huichelaars) onder hen ingekropen, wien ik eene plaats gaf tot den tijd, dat ik ze uitzond, en toen zond ik ze met pak en zak den doctor achterna.[5]

Dit boeken-geschenk diende, om mijn dorst naar boeken voor dien tijd te lesschen; want ik zal er twee of drie jaren toe noodig hebben, om ze door te lezen, te sorteeren, uit te zoeken en op te poetsen; daarna kan het gebeuren, dat die ziekte mij andermaal overvalt. Wie de vriend was, die mij deze boeken zond, weet ik niet, en ik geloof dat het zijne meening niet is, mij dit ooit te laten weten.

In plaats van het door predikanten vaak gebruikte D.D. voor ‘Doctor in Divinity’ (doctor in de godgeleerdheid) schreef Huntington achter zijn naam S.S. als afkorting voor ‘Saved Sinner’: hij was echter niet alleen als ‘zondaar’ gered maar ook als ‘boekenzieke’!

 



[1] Huntington geloofde als strikte Calvinist in de predestinatie, dat mensen van tevoren door een goddelijk besluit zijn uitgekozen om naar de hemel of de hel te gaan. Tegen deze opvatting verzette zich de Nederlandse theoloog Jacobus Arminius (1560-1609) die meer de  nadruk legde op de vrije wil, zodat deze opvatting bekend stond als ‘arminianisme’.

[2] De Britse wetenschapper en filosoof Joseph Priestley (1733-1804) poogde christelijk geloof te koppelen aan het rationalisme van de Verlichting en bepleitte meer openheid en tolerantie op het gebied van religie.

[3] Boeken gebonden in een fijn soort geitenleder en voorzien van vergulde randen.

[4] Bedoeld wordt de genoemde Dr. Priestley.

[5] Alle gewraakte boeken belanden uiteindelijk in het vuur.