Rare rijmen

“In de grond van de zaak is geen enkel reëel onderwerp onpoëtisch,

 als het maar een dichter is die het weet te behandelen” (Goethe)

De Amsterdamse boekhandelaar en letterkundige Pieter Gerardus Witsen Geysbeek maakte in zes delen een overzicht van de Nederlandstalige poëzie: Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters (Amsterdam, C.L. Schleijer, 1821/1827). Grasduinen in deze bloemlezing is een merkwaardig genot door de grappige commentaren van deze hekelende poëziekenner. (Arme recensent) Je kan bijna geen thema bedenken of iemand heeft er een gedicht over gemaakt. Toch vond ik in het overzicht enkele rijmelaars die door een merkwaardig of raar onderwerp geïnspireerd werden. Ik citeer zoveel mogelijk Witsen Geysbeek zelf, hier en daar aangevuld met een uittreksel van het vermelde werk.

Zie ook ‘Langdradige en domme dichters’ Furetieriana

Spraakkunst op rijm

De Haarlemse schoolmeester Jan van Belle gaf een spraakkunst op rijm uit: Korte wegwyzer ter spel-, spraak- en dichtkunden (1748), “inderdaad een curieus stuk, hetwelk onder anderen een aantal declinatiën en conjugatiën op rijm behelst, benevens al wat verder tot de grammatica behoort: een regt dichterlijk onderwerp voorwaar!”

De Neêrduitse A. heeft tweederlei geluid:

Ze is hard, indien ze een’ Lettergreep besluit

Of eindigt, als: in Babel, David, Dalen,

('t Meervoud van Dal,) en (van Getal,) Getalen;

Voor één of meer Meêklinkers klinkt zy zagt.

Gelyk men hoort in Bannen, Vallen Vragt.

Witsen Geysbeek I p 271; <Google books; bijna een parodie hierop schreef Jacob van Lennep, De vermakelijke spraakkunst (1865). Zie Franz Bezemer, ‘Een spraakkunst heel in rijm’ in Nieuws uit oude boeken (Rotterdam, Boogaerdt, 1907) p 26-32.

Wiskundige droom: gedicht over het decimaal stelsel

De als baggerman bekend geworden zanger Jacob van Dyk (1785) droomde in rijm over het decimaal stelsel. “Misschien leest men in onzen tijd 's mans luimig, en geestig gedicht, handelende over de tientallige verdeeling der maten en gewigten, met meer belangstelling dan in den zijnen, toen er nog niemand in Frankrijk of bij ons om de invoering van het decimaalstelsel dacht”

Verëischt de veelheid grooter maten?

Verkoopt men iets met lasten, vaten?

Tien schepels zij een hoed of vat.

Tien vaten, voor een last geteekend,

Is iets dat zeer gemaklijk rekent,

Ofschoon men lei noch griffe had.

Verscheen in Proeven van poëtische mengelstoffen (Leiden 1785 p 159-181); geciteerd in Witsen Geysbeek II p 232-245; <Google books

Poëtische getallen

Jan Norel (tweede helft 17de eeuw) schreef onder andere liefhebberijstukjes op rijm: Poëtische getallen, beginnende met een en eyndigende met twaalf. “Men moet echter in deze getallen geene kabbalistische combinatiën zoeken, die een' hoogen poëtischen geest verborgen houden; och, neen! het zijn slechts gerijmde schriftuurplaatsen: in welken van een, twee, drie of meer voorwerpen gesproken wordt, tot twaalf toe, op deze of dergelijke wijze:

Job hadde zeven zoons en zeven duizent schapen,

Zat zeven nagten neer ter aarde zonder slapen.

Ook twalef lammeren en twalef jonge rammen

En twalef geiten, na 't getal der twalef stammen.

Hoe poëtisch deze getallen in 1689 waren ziet men hier proefondervindelijk.”

Witsen Geysbeek IV p 529. Een boertig gerijmde rekenles, ‘Op een bord bij een meester die de cijferkonst leerde in ’t school opgehangen’, is te vinden in Koddige en ernstige opschriften (1682; zie Gerrit Komrij, Kakafonie, Amsterdam 2008 p 265)

Pedagogie op rijm

Dirck Adriaensz. Valcoogh, schoolmeester te Barsingerhorn (Noord-Holland) en later notaris te Schagen, schreef in 1591 een instructieboekje voor schoolmeesters op rijm: Een nut ende profijtelijck boecxken, ghenaemt een regel der Duytsche schoolmeesters, die proghie-kercken bedienen, dat enkele malen herdrukt werd.

Eerweerdighe, Vrome, Schoolmeesters wys,

Neemt dit werck in danck, niet gemaect om prys:

Want ter hooger Scholen en heb ic niet geweest,

Een yeder punct en leeringhe, dat ghy hier leest,

Wilter neerstigh op mercken als de vroede,

Scruteert het te rechte, en suyght het goede,

Ick hope ghy sulter geen quaet in smaken,

Nochtans is er yet gefaelt, geeft my schult der saken

Zie editie van G.D.J. Schotel: Eene bijdrage tot de geschiedenis van het schoolwezen in het laatst der XVIe en het begin der XVIIe eeuw (Ykema, Den Haag 1875)

Handboek voor dienstboden

Van Abraham Peyster (1718) bestaat een gerijmd handboekje voor dienstboden, getiteld: Model der vryheid in dienstbaarheid: toegepast op den vereischten pligt van alle trouwe en Christelyke dienstboden.

Rotterdam, Nicolaas Korte, 1718; Witsen Geysbeek V p 80; ik kon geen voorbeeld vinden

 

Een kruidentuin op rijm

Jan van Meerbeecq (uit Doornik, begin 18de eeuw) was “een zeer middelmatig dichter, die een' Herbarius op rijm uitgaf, getiteld: Den Nederlandschen Cruydthof, te Antwerpen, in 1716”.

Witsen Geysbeek IV p 372; ik kon geen voorbeeld vinden

De vlieg poëtisch ontleed

De burgermeester van Groningen Lucas Trip (1764) liet zijn rijmkunst los op een kei, blauwe bessen en een vlieg:

Deze kei, die blaauwe bessen,

En dat vliegje, dat er snort,

Geeven hem, wien leerzucht port,

Overvloed van wysheidslessen

“De uitnemend kunstige beschrijving van de onderscheiden ledematen der vlieg is een meesterstuk”

‘Godt zichtbaar in ’t onaanzienlyke: vertoont in de beschouwinge van een kei, blauw besse en vlieg’ in Tydwinst in ledige uuren (Leiden, Johannes le Mair & C. van Hoogeveen, 1764 p 209-244); Witsen Geysbeek V p 411; <Google books

Dijkbouw in rijm

Predikant Adrianus Wolff “is meer bekend door het uitgeven van eenige godgeleerde werkjes en kerkelijke redevoeringen dan wel als dichter; echter verstond de eerwaardige man toch de theorie der rijmkunst, en maakte dus ook nu en dan een vers, dat, naar Vondels voorschrift, ‘wakker op zijne voeten stond’; een bewijs daarvan is onder anderen zijn opstel: De Bedyking van de Beemster, in Dichtmaet, in 1773 twee malen gedrukt. Dit is inderdaad een curieux stuks”.

Doe, met den opgang van de zon,

't Jaer sestien hondert agt begon;

Begon d'uitvoering van 't verdrag.

Den eersten, en den tienden dag,

Besteedde men, in aenbesteden

Van molen, dyk, wier vlugt, en standt,

Het water ligten zou van 't landt,

En keeren zyn te rugge treden.

Witsen Geysbeek VI p 542; <Google Books

Poëzieprogramma

Wie nog op zoek is naar bijzondere onderwerpen om te berijmen kan zelfs een prijs winnen, zoals aangekondigd in De komiek: mengeling van humor en satyre, scherts en luim, in proza en poëzij (1845)

Amsterdam, J.H. Wijnveld, 1860

Amsterdam, J.H. Wijnveld, 1860

Deel deze pagina