Waar heeft Abraham de mosterd gehaald?

Op 16 februari 1743 verscheen in Brugge een vastenbulle of bisschoppelijke omzendbrief met, naast de gewone voorschriften voor de vasten, deze speciale paragraaf:

“Tot onse kennisse gekomen zynde, dat alhier in dese Stadt verkoght ende gelesen wort sekeren Boeck, onder den tytel de geleerde nar, op de naem van Pater Abraham à S. Clara, tot Amsterdam by Jan Winckel in het jaer 1734 gedruckt, den welcken Wy naer neerstigh ondersoeck bevonden hebben met menichvuldighe kettersche stellinghen besmet te zyn. Soo is ’t dat Wy, op de Straffen van de Kercke, gestelt tegen de verkoopers, lesers, ende houders van kettersche Boecken, den selven in de Diocese van Brugghe verbieden te verkoopen, lesen ofte houden.”[1]

Zo’n kerkelijk verbod had zeker een afschrikkend effect maar wakkerde vermoedelijk ook de nieuwsgierigheid aan. Waar gaat De geleerde nar over? De auteur prijst het gezonde boerenverstand, hekelt de pedanterige boekenwijsheid en fulmineert tegen de ‘geleerde narren’ of ‘gekke geleerden’. De ‘ketterse’ stellingen waar de Brugse censoren over vielen, hebben te maken met de derde verhandeling in dit boek: de auteur geeft er voorbeelden van ‘pedantery, geleerde potsemakery, en geleerde hovaardy’ in Rooms-katholieke milieus. Merkwaardig genoeg wordt er de spot gedreven met de preken van pater Abraham van St. Clara terwijl hij juist de auteur van het boek zou zijn! Zelfspot? Helemaal niet, want pater Abraham heeft dit boek niet geschreven…

[1] Jozef Geldhof, ‘De geleerde nar van Abraham a Sancta Clara verboden Brugge 1743’ in Biekorf, 1978 (78) p 103-104.

Nochtans laat het titelblad van De geleerde nar (1734)[1] er geen twijfel over bestaan: de auteur is Pater Abraham van St. Clara. Het kostte enig opzoekwerk om het misverstand op te helderen. We hebben te maken met de vertaling van Der gelehrte Narr (1729) van de Duitse journalist en geschiedschrijver David Fassmann (1683-1744), die zelf als een soort hofnar in dienst was bij de koning van Pruisen. De protestantse Fassmann hekelt in zijn boek uiteraard de katholieke geleerden, onder wie pater Abraham die hij als ‘pater Fabelhans’ een plaats toebedeelt bij de geleerde narren.[2] Abraham van St. Clara of Johann Ulrich Megerle (1642-1709) was een eccentrieke maar populaire Augustijnermonnik en volksredenaar, die zijn preken met geestige, soms boertige uitvallen en woordspelingen doorvlocht. Zijn boeken, vooral moraliserend maar in volkse stijl, genoten veel bijval en zijn omvangrijk oeuvre werd tot in de 20ste eeuw herdrukt. De verkeerde toeschrijving in de Nederlandse versie van De geleerde nar is ongetwijfeld commercieel te verklaren, gezien de grote bekendheid van Abrahams werken, ook in Nederland. Erg populair was De gekheydt der wereldt, wysselyk beschreven en kluchtig vertoondt, in hondert narren en derselver narren poetzen (1718-1721)[3].

[1] De geleerde nar, of natuurlyke afbeelding van zulke geleerden die menen datze alle geleertheidt en wetenschappen hebben ingezogen, en zich verbeelden dat 'er hunnes gelyken in de waereldt niet te vinden is; weshalven zy alle andere menschen verachten, en een ondraaglyken hoogmoedt aan zich laten bespeuren, enz. Door Pater Abraham van St. Clara. Uit het Hoogduitsch vertaalt (Amsterdam: Jan Winkel, 1734; heruitgave in Durgerdam bij Abraham Cornelis, 1752). Zie ook Geleerde nar

[2] De geleerde nar, p 309-313.

[3] Vertaling van Der Christliche Welt-Weise beweinent die Thorheit der neu-entdeckten Narrn-Welt (1706-1709) een compilatie van Abrahams schriften door Albert Joseph Conlin.

In de bijlage achteraan staat de bibliografie van alle Nederlandstalige werken die aan pater Abraham zijn toegeschreven. Omdat zijn naam ‘goed verkocht’ werd hij vaak opgevoerd als auteur van boeken die in het beste geval zijn stijl wat imiteerden. Van Abraham werd een soort merk gemaakt, een stereotype auteursconstructie, waarvan zich uitgevers, navolgers en na-apers bediend hebben.[1] Privilegies voor het uitgeven van boeken waren destijds erg regionaal en bijlange niet zo bindend als het moderne copyright. Er werd dan ook flink wat geplagieerd, gecompileerd en gekopieerd. Sinds de uitvinding van de boekdrukkunst is er wijd verspreid piraterij te vinden tot ver in de 19de eeuw. Dit gold zowel voor populaire als controversiële (‘verboden’) werken. 

De Nederlandse vertalingen van Abrahams werk waren snel gegeerd[2], na het succes van het eerste werk (Judas den aards-schelm), in 1716 uitgegeven door weduwe Joannes Wolters & Joannes Pauli. Al spoedig ontstond een samenwerking met een andere Amsterdamse uitgever, Janssoons van Waesberg, en publiceerden ze beide in minder dan twee jaar vier boeken: Iets voor allen (1717), Nuttelyk mengelmoes (1718), De gekheydt der wereldt (1718) en Narrinnen-spiegel (1718). Deze uitgeverscombinatie poogde het privilegie over alle werken van Abraham te verwerven maar dit verkregen ze niet.[3]

Van de eerste Nederlandse edities zijn ons slechts twee vertalers bekend: Le Long en Schoolhouder. Isaac Le Long (1683-1762) was een Frans-Duitse historicus en bibliograaf, die vanaf 1714 tot 1744 in Nederland woonde en de kost verdiende met vertaalwerk en de uitgave van prenten. Over Jacob Schoolhouder vinden we geen biografische informatie, wel staan enkele vertalingen vermeld in het Biographisch woordenboek der Nederlanden. Daarnaast zou hij mogelijk de auteur zijn van Oeffenschoole der notarissen (1722): betreft het hier dan Jacob Pietersz. Schoolhouder, notaris in het Noord-Hollandse dorp De Rijp (1699-1728)?

Op een paar uitzonderingen na zijn alle vertalingen in de Noordelijke Nederlanden verschenen. Maar die uitgaven zijn in Vlaanderen zeer verspreid geweest: “Al de titels waren in 1796 nog in voorraad in de Gentse boekhandel van de Gebroeders Gimblet. Heel wat spreuken en uitspraken, exempelen (motieven) en vertellingen van de onuitputtelijke ‘Meester van het barokproza’ zijn door die uitgaven alhier doorgedrongen. Na Vader Cats is de Weense predikant in ons Zuiden een van de meest gelezen auteurs ‘uit het Noorden’ (d.i. in de taal van het Noorden) geweest. Tot de populariteit heeft ook, zoals voor Cats, de goede illustratie bijgedragen”.[4] Hiertoe waren bekende Nederlandse graveurs ingeschakeld.

[1] Franz M. Eybl, Abraham a Sancta Clara: Vom Prediger zum Schriftsteller (Tübingen: Niemeyer, 1992 p 381).

[2] Opvallend genoeg is het werk van Abraham van St. Clara bijna uitsluitend in het Nederlands vertaald. Ik vond geen Engelse of Franse vertalingen, en slechts 1 vertaling in het Italiaans!

[3] Isabelle Henriëtte van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel 1680-1725. Deel 4 (Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1967) p 35. De boeken die gezamenlijk werden uitgegeven door weduwe Joannes Wolters, Joannes Pauli en Janssoons van Waesberg verschillen enkel in de titelbladen; het overige zetwerk is identiek.

[4] Antoon Viaene, ‘Abraham a Sancta Clara in Nederlandse drukken en herdrukken’ in Biekorf, 1969 (70) p 22-24. Zowat alle vertalingen zijn te vinden in een 18de-eeuwse collectie van een Gentse verzamelaar (Catalogue d'une collection de livres ... délaissée par Jean-Baptiste Van Tieghem (Gent, de Goesin-Verhaeghe, 1809); ook een andere Gentse collectie uit die tijd had vele werken in bezit (Catalogue d'une très-belle et riche collection de livres ... délaissés par feu Monsieur le Comte de Lichtervelde; Gent, Fernand, 1806) en een veiling in Gent bood een hele reeks werken aan (Catalogue d'une belle collection de livres, en toutes sortes de facultés et langues ... délaissés par plusieurs défunts; Gent, Fernand, 1813).

Jan Luyken of Johannes Luiken (1649-1712) was aanvankelijk vooral een dichter tot hij zich vanaf 1677 ging toeleggen op etsen en gravures. Hiermee verwierf hij zich snel een faam en zijn bekendheid bereikte een hoogtepunt met Spiegel van het menselyk bedryf (1694), een boek dat hij maakte met zijn zoon Casper Luyken (1672-1708). Dit emblemataboek in de traditie van Jacob Cats beschrijft, met telkens een prent en gedicht, honderd ambachten in Amsterdam tijdens de Gouden Eeuw. Het boek is niet alleen vele malen herdrukt, maar werd al snel in het Duits uitgegeven door Weigel in Nürnberg: Abbildung der Gemein-Nützlichen Haupt-Stände (1698). Christoph Weigel (1654-1725) was zelf een graveur en verder kunsthandelaar en uitgever. Hij zag brood in dit soort uitgaven en zorgde er spoedig voor dat Abraham van St. Clara een katholieke versie maakte van dit ambachtenboek met kopies van de prenten van de Luykens: Etwas für Alle (1699). Toen dit op zijn beurt vertaald werd als Iets voor allen (1717) kwamen de prenten via deze omweg in een zoveelste versie terug in de Nederlanden. Deze merkwaardige ‘grensoverschrijding’ verklaart waarom prenten van de protestantse Luyken terecht zijn gekomen in de katholieke werken van Abraham.[1] Inmiddels hadden Duitse uitgevers het talent van Casper Luyken ontdekt zodat deze voor diverse boeken illustraties maakte. Deze kwamen dan in tweede instantie terecht in Nederlandse vertalingen. Hieronder een chronologische lijst van de boeken van Abraham van St. Clara waarbij prenten van de Luykens gebruikt werden. 

  1. Etwas für Alle (1699-1711): 280 platen naar of van Jan & Casper Luyken (kopies uit Spiegel van het menselyk bedryf, 1694; Duitse editie: Abbildung der Gemein-Nützlichen Haupt-Stände, 1698)
  2. Neu-eröffnete Welt-Galleria (1703): 100 platen van Casper Luyken (dit werd niet vertaald)
  3. Heilsames Gemisch-Gemasch (1704): 51 platen van Casper Luyken
  4. Huy! und Pfuy! der Welt (1707): 100 platen, vergrote kopies naar Jan & Casper Luyken (Ethica naturalis 1700)
  5. Wohl angefüllter Wein-Keller (1710): 50 platen van Casper Luyken
  6. 's Waerelds mooi- en leelykheid (1717): titelprent naar Casper Luyken (vertaling van nr 4)
  7. Iets voor allen (1717-1745): 141 platen van Jan & Casper Luyken (vertaling van nr 1)
  8. Nuttelyk mengelmoes (1718): 50 platen naar Casper Luyken (vertaling van nr 3)
  9. De welvoorziene wynkelder (1737): 50 platen naar Casper Luyken (vertaling van nr 5)

[1] Marie Ramondt, ‘Jan Luyken en Abraham a Sancta Clara’ in Neophilologus, 1924 (10) 108-111; Nel Klaversma, Jan en Casper Luyken te boek gesteld (Uitgeverij Verloren, 1999).

Na het overlijden van Abraham van St. Clara in 1709 werd zijn naam zo vaak bij diverse uitgaven gebruikt dat het heel wat speurwerk vereist om te achterhalen wat er nog echt uit zijn pen kwam. Maar reeds tijdens zijn leven dook dit probleem op. In het voorwoord van Huy! und Pfuy! der Welt (1707) protesteerde hij tegen de diefstal uit zijn werken: “Onlangs heeft een verwaande vent onder een verhulde naam in Augsburg een narrenboek laten uitgeven waarin hij bekent dat het grotendeels mijn compositie is.”[1]  Hij vreesde dat dit nog meer zou gebeuren en hoopte dat dergelijke ‘boekenknoeiers’ afgewezen zouden worden. Abraham doelde op het boek Der Christliche Welt-Weise beweinent die Thorheit der neu-entdeckten Narrn-Welt (1706) van een zekere Loncin von Gominn.[2] Dat pseudoniem is het anagram van Conlin von Moning: de priester Albert Joseph Conlin (1669-1753) die uiteindelijk zeven delen ‘Narren-Welt’ schreef. Niet toevallig gebruikte hij na het overlijden van Abraham zijn eigen naam om de laatste twee delen van zijn narrenreeks uit te geven. Ironisch genoeg werd de Nederlandse vertaling van deze tweedelige Narrinnen-spiegel (1718-1723) ‘verkocht’ als een boek van Abraham zelf, terwijl hierin het minste van zijn hand staat!  Inmiddels weten we waar de uitgevers hun mosterd haalden…

[1] Veronika Hofmann, Frommes Feindbild Frau: die Idee der Närrin bei Albert Joseph Conlin; eine Studie zur germanistischen und volkskundlichen Erzählforschung (Herbert Utz Verlag, 2010; zie hfst 3 ‘Die Quellen der Närrinnen’ p 111-157).

[2] Vertaald als De gekheydt der wereldt (1718).

BIJLAGE: Abraham van St. Clara in het Nederlands DOWNLOAD - Bibliografie


Deel deze pagina