Zeldzame dingen

De Koninklijke Bibliotheek in Brussel bewaart een handschrift uit het begin van de 15de eeuw met een gedicht ‘Van dinghen die selden ghescien’[1] met daarin o.a. volgende regels:

 Dats van dinghen, diet wille besien,

 Die harde selden ghescien.

 ….

 Ende quade wive sonder scelden,

 Dese dinghen vint men selden.

De laatste regels van deze dingen ‘die zelden worden gezien’ klonken me bekend in de oren. In mijn speurtocht naar oude humoristische teksten was ik al meermaals op dergelijke rijmen gestuit.  In een poëziebundel vond ik volgend gedicht uit het begin van de 16de eeuw:[2]

         Eyn jaermerct sonder dieffden,

          Schoen vrouwen sonder liefden,

          Goede wyn sonder coup,

          Groit vuyr sonder roeck,

          Eyn alt wambesch sonder luys,

          Eyn alt huis sonder muys,

          Ein quaet wyff sonder schelden:

          Dese seven vynt men selden.

In mijn ‘vertaling’ klinkt het zo:

 Een jaarmarkt zonder diefjes,

 Mooie vrouwen zonder liefjes,

 Goede wijn nog gratis ook,

 Een groot vuur zonder rook,

 Een oude jas zonder luizen,

 Een oud huis zonder muizen,

 Een boos wijf zonder schelden:

 Deze zeven vindt men zelden.

 

Hieronder zet ik chronologisch op een rijtje de vele varianten die ik gevonden heb.

 

[1] Transcriptie in J.F. Willems, Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands, 1846, 10, 118-120; uit dezelfde periode bestaan andere varianten, zie: http://geraardsbergen.huygens.knaw.nl/f107v.htmlhttp://www.narrative-sources.be/naso_link_nl.php?link=1345

[2] Handschrift in KB Brussel, geciteerd in Gerrit Komrij, De Nederlandse poëzie van de 12de tot en met de 16de eeuw in 1000 en enige bladzijden (Amsterdam, Bert Bakker, 1994 p 330).

Francois Goedthals, Les Proverbes anciens Flamengs et Francois (Antwerpen, Christofle Plantin, 1568 p 40):

 

Eene jaermarct sonder dief;

Een schoone maeght sonder lief,

Een schure met coren sonder musen,

Een oudt man sonder lusen;

Een oudt wijf sonder schelden,

Dese vijf dinghen vindt men selden.

 

Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafel spelen ende refereynen (Antwerpen, Jan van Ghelen, 1600):[1]

 

Een Jaer marckt, sonder dieven,

Een schoone Vrouwe sonder soete lieven,

Een groot vier sonder rooc,

Een aerdich Vrouken sonder dier coop,

Een schuyr vol Coorens sonder Muysen,

Een out wijfs Pels sonder Luysen,

Een quaet wijf sonder schelden,

Dese seven vint men selden.

 

Isaac Burghoorn, Swarten duyvel, verthoonende de bespottelycke grillen des werelts  (Leiden, 1635 p 31):

 

Waer vindt men [seydt hy] Meysjes

Die niet daegs wel seve reysjes

Dencken om haer beste pandt?

Of waer vindt men hier te Landt

Koorde-dansers sonder springen?

Naechtegaeltjes sonder singen?

Vlugge Scheepjes sonder roer?

Lammers dorstigh by de Moer?

Milde Luyden sonder geven?

Oude Wyfjes sonder beven?

Rycke Boffer sonder goet?

Frisse Zee-luy sonder bloet?

Woeckenaren sonder Huysen?

Koore-Schuyren sonder Muysen?

Soete Bekjes sonder Lieff?

Of een Kermis soner Dieff?

Lepel-makers sonder stelen?

Lichte Snollen sonder quelen?

Tamme Vogels sonder Nest?

Stercke Steden sonder Vest?

Kramers sonder loos bedriegen?

Nieuwe Vryers sonder liegen?

Of waer vindtme droncke Man

Die sich wel bedwingen kan?

[1] heruitgave Leiden, Brill, 1899 p 2

Hieronymus Sweerts, Koddige en ernstige opschriften, op luyffens, wagens, glazen, uythangborden (Amsterdam, Jeroen Jeroense, 1682, p 33):

 

Een schoone Jonkvrouw zonder Lief,

Een groote Stad zonder Dief,

Een oude Pels zonder Luyzen,

Een oude Schuur zonder Muyzen,

Een oude Bok zonder baart,

Is alles tegen den rechten aart.

Axilius Roos, Den Amsteldamsen Diogenes of Philosophische bloemhof (Utrecht, François Halma, 1684 p 173):

Als hem gevraeghd wierd, welcke dingen dat verwonderens waerdig waren? soo gaf hy tot antwoord: Een schoone jonge Maegd, die geen Vryer of Venus-jancker ontrent haer heeft; een Jaer-marckt sonder Dieven; een oude Jood sonder Rijckdom, Geld of Goed; een oude Schuer sonder Muysen; een oude Pels sonder Luysen; een ouden Bock sonder baert; een ouden Monnick sonder Geleerdheyd, en een oude Non sonder Religie.

Pans Fluytje, ofte Heydens banket, blaazende loopjes met hoopjes, en stukjes op krukjes (Amsterdam, 1706 p 121):

 Een schoone Maagt zonder lief,

Een Jaarmarkt zonder dief,

Een Korenberg zonder muis,

Een Minnebroer zonder luis,

Een goed vier zonder rooken,

Een schoon lief zonder dier te koopen,

Een kwaad wijf sonder schelden,

Deze seven dingen vind men selden.

Recueil von allerhand Collectaneis und Historien…Das XII. Hundert (1719 p 29-30):

Waer vindt men in dorp oft steden

Gierigaerts met ’t hun te vreden

Schoone meysjes sonder Lief

Oft Jaer-merckten sonder dief

Koorde danssers sonder springen

Nachtegaelen sonder singen

Koren solders sonder muys

Bedelaers sonder Luys

Milde Luyden sonder geven

Oude wijven sonder beven

Ryche Poffers sonder goet

Stercke mannen sonder bloet

Rycke Snyders sonder stelen

Lichte Snollen sonder quelen

Tamme Vogels sonder nest

Stercke Steden sonder vest

Kraamers sonder loos bedriegen

Verre Reysers sonder liegen

Vlugge Schepen sonder roer

Lammers dorstigh by de moer

Wortel-wyven sonder kyven

Staats-Comptooren sonder schryven

Droncke’ lieden sonder schandt

Ail’ dit vindt men in geen landt.

Johann Valentin Neiner, De nieuw-gesorteerde uitdragerswinkel der tegenwoordige waereld (Amsterdam, Erven J. Ratelband, 1735 p 66):[1]

Een Kermis zonder Dieven,

Een Vryster zonder Lieven,

Een Schure zonder Muizen,

Een Beed’laar zonder Luizen,

Een Jager zonder Honden,

Een Vegter zonder Wonden,

Een Kramer zonder sweren,

Een Hospes zonder scheren,

Een Bosch dat nimmer Hout voed,

Een Ryke zonder stoute moed,

De Voerlui zonder Karren,

De Vorsten zonder Narren,

De Dronkaarts zonder dorsten,

De Slagers zonder Worsten,

Een heel jaar zonder Regen,

Een Priester zonder Zegen,

Een Snyder vry van liegen,

Een Wever van bedriegen,

De Klokken zonder klinken,

De Speelders zonder drinken,

Een Winter die niet schraal is,

Een Woekeraar die kaal is,

Een Vlamme zonder Hitte,

Een Wyze zonder vitten,

Een quaat Wyf zonder schelden:

Die dingen vind men zelden.

Mengelmoes, uitgesproken door verscheide snaken en geestige verstanden (1789):

Een groot vuur zonder rook,

Een aardig Wyf zonder duurkoop,

Een Jaarmarkt zonder Dieven,

Een schoon Wyf zonder zoete Lieven,

Een Schuur vol Koorn zonder Muizen,

Een oud Wyfs Pels zonder Luizen,

Een quaad Wyf zonder schelden.

Dit bovenstaande vind men zelden.

[1] Ook zonder bronvermelding overgenomen in Aardige en vermakelyke almanak der hedendaagsche gekken (Middelburg, Rentergem etc., 1761).

Deel deze pagina