Arend Fokke Simonsz (1755-1812), zoon van de Amsterdamse graveur Simon Fokke, was een veelschrijver en ‘wandelende encyclopedie’. Hij had enige tijd een eigen uitgeverij en was lid van een groot aantal literaire genootschappen. In zijn publicaties toonde hij zich een humoristische observator van zijn tijd, zij het vaak met een moraliserende ondertoon. Dit komt o.a. tot uiting in zijn Proeve van een ironiesch comiesch woordenboek (1797-1805).[1] Uit dit succesvol humoristisch-satirisch woordenboek hebben we hier enkele lemma’s geselecteerd (naar spelling en taal licht aangepast).[2]

[1] Arend Fokke Simonsz, Proeve van een ironiesch comiesch woordenboek, van verouderde, vernieuwde en nieuw uitgevondene woorden en spreekwijzen, in de Nederduitsche taal. 1° druk: Amsterdam, Gerbrand Roos, 1797-1805 (in 3 delen: Eerste stuk A-H, 148 pp; Tweede stuk I-Z, 204 pp; Derde stuk: Aanhangsel A-Z); 2° druk:  Amsterdam, Gerbrand Roos, 1805; 3° druk: Amsterdam: J.C. van Kesteren, 1821; met enige wijzigingen ook opgenomen in de verzameling van zijn werken (12 delen) tussen 1830 en 1835 uitgegeven in Amsterdam door J.C. van Kesteren.

[2] Zie ook: Ewoud Sanders & Nop Maas, Vrouw, zie ook Hemel en Hel. Humoristisch-satirische woordenboeken in Nederland in de 18de en 19de eeuw (Utrecht-Antwerpen: Van Dale, 1994, p 17-19).

DOM

Dom in de hoogste trap is hij die nog zo onnozel is van zich te verbeelden dat men juist zo spreken moet als denken, altijd zuiver en eerlijk handelen, zijn echtgenoot of echtgenote boven alle andere mannen of vrouwen waarderen, achten en liefhebben, zijn kinderen zedig en stil opvoeden, en in allerlei nuttige kundigheden behoort te onderwijzen, en wel voornamelijk in alle omstandigheden zijn tering naar zijn nering moet stellen. Ziet, zulke ouderwetse lieden noemt men thans dom, oliedom.

ERGEREN

Zich over iets ergeren is een in deze dagen dikwijls voorkomend woord, dat door mensen van allerlei standen en jaren, van allerlei zowel godsdienstige als staatkundige gevoelens, overal en op bijna alle ogenblikken gebezigd wordt. Elk ergert zich tenminste twintigmaal daags op zijn manier: de rijken ergeren zich over de geldheffingen; de armen over de pracht; de geleerden over elkander; de treurspeldichters over de opera's; de moeders over hun dochters, en de vaders over hun zonen en vice versa, het volk over de vorsten en de vorsten over het volk, enz. Al deze ergernissen maken een zekere levendigheid in de maatschappij, die, van verre te zien, niet onvermakelijk is. Ergernis is dus zo veel als fermentatie in de chemie; wanneer twee zich aan elkander ergerende dierlijke wezens zich onderling aantasten, gebeurt er dikwijls een opbruising, die niet zelden van vuur en rook uit oog en mond vergezeld gaat.

ETEN

Zo dit 's morgens geschiedt, noemt men het thans dejeuneren, zo 's middags dineren en 's avonds souperen. Dit alles kan, naar de vermogens van de lieden welke deze nieuwe en fraaie woorden bezigen, ofwel met de uitgezochtste spijzen en vele opdissingen, ofwel ook met een enkel stuk brood en kaas en een kopje koffie of thee erbij geschieden, als het maar op de genoemde tijden van de dag en door fatsoenlijke lieden geschiedt, is en blijft het dejeuneren, dineren en souperen. Edoch, gewone burgerlieden dejeuneren, dineren, noch souperen nooit, en toch worden ze verzadigd. Dit is zeer zonderling en weer een zeldzaam verschijnsel in de modetaal. Wanneer fatsoenlijke lieden 's morgens een gebakje of een stukje vlees bij hun ontbijt nuttigen, inzonderheid als het grote en voorname lieden zijn, heet dat een déjeuner dinatoir.

FATSOEN

Fatsoen is eigenlijk een zeer grote last, zo er geen vermogen bijkomt, en een overtollig ding voor de vermogenden; immers geld zonder fatsoen wordt veel hoger geschat dan fatsoen zonder geld.

FILOSOOF

Wij lopen gevaar dit woord door de tijd geheel te verliezen, omdat het in de omgang niet veel anders meer gebezigd wordt dan om sommige lang vergeten personen aan te duiden, wier naamen slechts zeer verward, en wier leven en meningen slechts bij weinigen bekend zijn. Men benoemde namelijk met deze naam in Griekenland zekere lieden die zich alleen bezig hielden met over allerlei geestelijke en stoffelijke zaken te denken en hun gedachten openlijk aan anderen mede te delen, waarvoor ze door hen, die gaarne hun gedachten over sommige zaken vernamen, bezoldigd werden, en waarvan dan ook sommigen hun levensönderhoud trokken. Zulke lieden zijn er, in zekere zin nog wel, doch worden zo sterk niet gezocht dan in vorige eeuwen, toen de wijsbegeerte zo algemeen niet beoefend werd, omdat elk thans in staat is of immers meent te zijn om zelf over allerlei natuurlijke en bovennatuurlijke dingen te denken; althans zo veel en zo weinig als hij in zijn huishouden nodig heeft. Filosoof beduidt dus thans in de omgang een mens die zulke vreemde spreekwijzen en rare uitdrukkingen bezigt, dat vele mensen hem volstrekt niet kunnen begrijpen en die daarbij ook geheel anders georganiseerd schijnt dan zijn overige medeburgers, omdat hij alles anders schijnt te zien en te horen, en daardoor ook anders schijnt te begrijpen dan zij. Vandaar betekent dit woord thans zo veel als onnozel, simpel of half mal. Het onderscheid tussen het vreemde woord filosoof en het oorspronkelijk Hollands woord wijsgeer zal dan wellicht hierin gezocht moeten worden, dat de filosofen zich verbeelden reeds wijs te zijn, waar de wijsgeren het nog trachten te worden, of nog zinlijker en duidelijker, dat filosofen reeds in ’t geheim met de wijsheid gehuwd zijn, terwijl de wijsgeren nog pogen ermee te vrijen.

GALANT

Galante jonge lieden verwisselen dagelijks van minnaressen en de gesprekken die ze met deze voeren, zijn zo fijn en geestig dat ze terstond door de oren in de hersenen ontvangen worden en in de uitademing door de neus weer ontsnappen, zodat er geen de geringste geheugenis van over blijft.

HELD

Betekende in de Griekse en Romeinse taal een man die zichzelf opofferde voor de plichten jegens de gemeenschap, jegens het vaderland. Zodanig karakter is thans nergens goed, behalve in een treurspel, in een zangspel of in een heldendicht. Een man die oordeelde dat hij aan de gemeenschap en aan andere mensen meer dan aan zichzelf zou kunnen verbonden zijn, wordt nu geen held, maar een wonderlijk en zonderling man genoemd; en wanneer hij eens zodanig een handeling zou ondernemen om enige andere beweegreden dan om de eer of om het geld, dan zou men hem een gek noemen.

HOFFELIJK

Is afkomstig van hof en betekent in de dagelijkse taal uit grootsheid ootmoedig zijn, om te tonen dat men weet te leven, en dat men gewoon is met grote lieden om te gaan, dat men geleerd heeft meer te beloven dan men geven kan, zich vriendelijk te tonen jegens hen die men haat en grote eerbied te bewijzen aan dezen die men veracht.

HOOGMOED

Lange tijd heeft men omtrent dit woord en de betekenis gedwaald, menende dat het een aandoening en zedelijke kwaal van de ziel was. Het is echter verre van daar, en nu onlangs heeft men ontdekt dat het wel degelijk een lichamelijke kwelling, een ziekte van het lichaam is, welke uit een soort van besmetting ontstaat waarvoor het gestel van sommige personen meer en dat van andere minder geneigdheid heeft. […]  Men noemt deze nieuw ontdekte kwaal arrogantia, hetgeen zoveel betekent als hoogmoed of trots. […] De kentekenen zijn als volgt: in het begin van de ziekte begint de buik een weinig te zwellen, met enige ongerustheid in de pols; deze zwelling neemt eindelijk toe en de buik zet zich merkelijk uit, vervolgens klimt de  materia peccans [ziekmakende stof] naar boven, doet de kin uitzetten en het aangezicht opblazen; de ogen beginnen strak te staan; de spieren van het aangezicht ondergaan een zekere verlamming, inzonderheid de musculus zygomaticus en zijn bijliggende spieren [werkzaam bij de gelaatsexpressie], zodat het lachen of vriendelijk zien volstrekt daardoor belet wordt, gelijk ook de verlamming van de halsspieren de nekspieren des te sterker doet werken die dus het hoofd gedurig achterover trekken. Deze paralytische [verlammende] aandoening tast vervolgens ook de tongspieren aan en dit veroorzaakt een kleine belemmering in de spraak, die zeer nabij komt aan het qua qua van de kalkoenen. De ziekte heeft meestal haar zetel in de buik en naarmate het kwaad toeneemt worden de voeten en het gehele onderlijf geweldig bezwaard, zodat de natuurlijke en ongedwongen gang zeer belemmerd wordt en naar die van de ganzen of pauwen begint te zwemen. Er komt een uitval van het hoofdhaar, of alopecia, bij waardoor de patiënt genoodzaakt wordt van zich van een dikke pruik te voorzien en in de open lucht het hoofd bedekt te houden, zodat hij niet in staat is om zelfs de nederigste groet en buiging anders dan met het knikken van het hoofd te beantwoorden, dat echter door de verstijving van de halsspieren hem nog zeer moeilijk valt, maar de hoed afnemen wordt hem volstrekt onmogelijk. De ziekte meer en meer toenemende wordt de patiënt eindelijk gemelijk, nors, lastig en ondraaglijk voor hen die met hem verkeren, en vervalt eindelijk niet zelden in een hypochondrie.

KRAKELEN

Betekent twisten, kijven, onderling onenig zijn. Dit woord is sedert enige jaren aanmerkelijk in gebruik toegenomen en tot een onmisbaar kunstwoord in de hedendaagse staatkunde geworden; daar er thans nauwelijks twee lieden zonder krakelen een uur met elkander over staatszaken kunnen handelen, zo onafscheidbaar is het aan de gesprekken over die hoge en onverstaanbare wetenschap verbonden geraakt; geen wonder dan ook dat alle vergaderingen, bijeenkomsten en gezelschappen, waarin van staatszaken gehandeld wordt, thans in Collegia disputatoria veranderd zijn.

KROEG

Een geringe herberg welke weleer slechts diende om de vermoeide ambachtsman en dagloner enige ontspanning en vermaak te verschaffen. Thans betekent dit woord dikwijls een Collegium disputatorium Politicum en een Regeerkundige Oefenschool, zodat dit, tevens met de zaak die er door betekend wordt, thans aanmerkelijk in waarde en belangrijkheid is toegenomen.

MODE

Betekende de orde in levenswijze, gedrag, kleding en gebruiken, en is nu de Suprema Lex of hoogste wet van de fatsoenlijke lieden en bestaat in zekere regels welke zeer dikwijls veranderen. Eigenlijk mogen burgerlieden niets nieuws invoeren, het zijn alleen zeer voorname lieden, buitenlanders of gekken, welke nieuwe modes kunnen maken, zodat ze voor enige dagen kracht van wet verkrijgen. Maar wat deze ook uitvinden dat moeten ook alle fatsoenlijke lieden terstond nadoen. De wet der mode gaat daarin verder dan andere wetten, dat zij niet alleen over de zedelijke maar zelfs ook over de natuurlijke handelingen gebiedt. Immers men moet (volgens deze wet) somtijds meer eten en drinken dan men kan verdragen, meer uitgeven dan men ontvangt, lachen als anderen lachen, wenen als anderen wenen, enz.

NEDERIG

Dit woord schijnt allengs te zullen verdwijnen omdat de gemoedsgestalte, die erdoor aangeduid wordt, geheel buiten gebruik geraakt en hoe langer hoe schadelijker wordt, naarmate het egoïsme in belang en waarde in de menselijke maatschappij begint te stijgen. Waartoe zou men de nederige mens toch kunnen bezigen? In de oorlog is hij zeer ongeschikt, in de regering ongezien, in de geleerde wereld vergeten, en zie daar evenwel de drie voornaamste standen in welke, integendeel, het egoïsme een grote opgang bezorgen kan. Wie zal in de woelige samenloop en drukke vlijt van elkander voorbijsnellende en dikwijls omverlopende eer-, grootheids- en rijkdomjagers aan hem denken die stil, in een hoekje met een boekje, zitten blijft. Men roept de lieden niet meer van de ploeg tot ereposten, ze komen genoeg vanzelf uit alle oorden aanhollen. Door het reeds lang in onbruik geraken van deze eigenschap der verdrukten, luidt dit bijvoeglijk naamwoord voor alle substantiva reeds zo vreemd en ongewoon, dat het terstond in 't oor kratst; bij voorbeeld: een nederige staatsman, een nederige officier, een nederige kunstenaar, een nederige poëet; foei, welk een valse klank!

NIEZEN*

Deze natuurlijke daad heeft van ouds dit zonderlinge aan zich gehad, dat dit altijd van een bijzondere zegewens der aanwezigen gevolgd werd. Men wil dat dit een zeer oud gebruik zou zijn en afkomstig van de Atheners, in wier stad eens de pest woede, in welke hoogste crisis het niezen voor een teken van genezing, herstel en gelukkige keer der ziekte gehouden werd. Sedert is het bij alle beschaafde natiën in gebruik gebleven, de niezende Wel bekome het u! toe te voegen en daarbij een buiging met het hoofd te maken. Echter, dat was, vóór de tijden der gelijkheid, alleen geoorloofd aan lieden van gelijke rang met de niezenden; geen bedienden, knechten of meiden, daarbij tegenwoordig zijnde, mochten die heilzame wens aan hun heren of mevrouwen doen, dit zou tegen alle regelen van welvoeglijkheid gestreden en veel te grote gemeenzaamheid aangeduid hebben. Zij lieten daarom het gezelschap zo veel niezen en proesten als ze goed vondt, bekreunden er zich in het geringste niet mede en bewaarden hun zegewens tot een hunner kameraden in het geval was van dit nodig te hebben.

* Zie ook Nut van niezen

OUDERWETS

Een gewoonte of kleding die nog naar de oude wet of het oude voormalige gebruik ingericht was, pleegt men voorheen ouderwets te noemen, doch om die naam te verdienen moest het gebruik of de kleding voor het minst een halve eeuw oud zijn. Heden geeft men die naam aan klederen en gebruiken van de laatst verlopen week; anders blijft de betekenis over het geheel dezelfde als in vroegere jaren.

RUIM

Met betrekking tot plaats, is een woord dat weleer, door onze voorouders, in zekere zin zeer oneigen, ja zelfs recht tegenstrijdig aan de hedendaagse betekenis gebezigd geweest is, en wel in de spreekwijze een ruime beurs, waarmede zij een volle, en van geld wel voorziene beurs gewoon waren te betekenen; alleen het oog hebbende op de ruime of wijde opening waarin men met gemak de hand stak om er een grote greep tevens uit te kunnen doen. […] Die eertijds ruime of volle beurzen zijn thans inderdaad ruime beurzen of beurzen waar in veel ruimte gevonden wordt, zodat men dit adjectivum gerust bij deze behouden mag, mits men slechts in 't oog houdt dat hetzelfde woord dat eertijds voor vol gebezigd werdt, thans ledig betekent.

RUÏNEREN

Voor bederven, uitrooien, verbrijzelen, vernietigen, is in de oude Hollandse taal niet bekend geweest, omdat onze voorvaders zich meer ophielden met stichten, verzamelen, versieren en in orde brengen. Doch daar elke eeuw met zijn bijzondere zeden en gebruiken daartoe ook bijzondere woorden nodig heeft, kan men dit uit de Franse taal overgenomen woord als een fraaie verrijking van onze taal aanmerken, in een tijd waarin, over het geheel, in de zeden, kunsten, wetenschappen, gewoonten, gebruiken, denk- en levenswijzen, enz. in verscheidene beschaafde, overgeschaafde en verschaafde landen, al vrij wat geruïneerd wordt, waardoor men omtrent overal fraaie ruïnes aantreft, die bijna aan geheel Europa een inderdaad zeer pittoresk of schilderachtig voorkomen geven.

SCHRIJVER (AUTEUR)

Deze naam werdt vóór de uitvinding der boekdrukkunst alleen aan die gegeven, wiens geschriften zulk een algemene goedkeuring vonden, dat velen die lieten afschrijven. Nu integendeel maakt de drukpers iemand tot auteur. En hij die het vermogen heeft om op zijn eigen kosten te doen drukken hetgeen hij schrijft, kan voor zijn geld auteur worden, al ware het ook dat niemand zich bekommerde om zijn geschrift te lezen.

Deel deze pagina