Pogonotomie of de kunst van het scheren

Onder de titel ‘The First Safety Razor – A Landmark in Personal Hygiene’ staat in de catalogus van de New Yorkse antiquaar Martayan Lan voor liefst 3.850 dollar een merkwaardig boek te koop: J-J. Perret, La Pogonotomie, ou l’art d’apprendre à se raser soi-meme (Paris, Dufour, 1769). Jean-Jacques Perret (1730-1784) leerde bij zijn vader het vak van messen maken en zo ontwikkelde hij een bijzonder scherp scheermes dat hij commercialiseerde. Dit bracht hem in contact met chirurgen en nadat hij zelf wat lessen anatomie volgde bracht hij ook een reeks eigen chirurgische instrumenten op de markt. In die tijd voerde de barbier ook vaak aderlatingen uit, een populaire ingreep bij allerlei aandoeningen, zodat er overlap was met het beroep van chirurgijn. Geen wonder dus dat Perret in het boek over zijn scheermethode een hoofdstuk over aderlaten toevoegde. Met dat boek lanceerde hij ook de term pogonotomie of de kunst van het scheren (afgeleid van het Grieks: πώγων, pogon = baard & τέμνω, témno = snijden). Zichzelf scheren was een hele karwei in die tijd en naar de barbier gaan was ook een risico, gezien de kans op verwondingen en daaraan gekoppelde ontstekingen. Perret waarschuwde ervoor in zijn boek met verwijzing naar de mogelijke overdracht van ‘beschamende’ aandoeningen (geslachtsziekten) via het scheermes. Maar met zijn speciaal scheermes zou dat gevaar aanzienlijk minder zijn, was zijn propaganda. In het voorwoord gaf hij toe geaarzeld te hebben om zich als een ‘geleerde’ voor te doen met zijn publicatie. Hij had echter niet door dat zijn eerste zin naar een eigenschap verwijst die men liefst niet ziet bij een barbier of kapper: “Het is slechts bevend dat ik me begeef in een carrière waarin zovele geleerden zich onderscheiden…”[1]

[1] “Ce n’est qu’en tremblant que j’entre dans la carrière, où tant de Savans se distinguent”.

Hieronder enkele grappige rijmelarijen over de barbier.

 

Barbier of Barbaar.

Barbier komt van de baart te scheeren, zeidt van Laar:

Maar my dunkt dat Barbier moet komen van Barbaar.

’t Scheelt slechts een letter: maar het hart is een van weezen;

Neen: een Barbier is meer dan een Barbaar te vreezen.

Jan Vos, Alle de gedichten (1662)

 

Op een Barbier die wat veel praet over hem had.

Ghy vraeght my, meester Claes, hoe dat ghy my zult scheeren?

Dat ghy ’t al swygend deed dat souw ick wel begeeren.

Jacob Westerbaen, Gedichten (1657)

 

Barbiers les

Een snappende Barbier, die m’ onder handen krijgende,

Stond veel getiers en maeckt’ in Duijtsch en quaed Latijn,

Vraegd’ en hervraegde mij, hoe ‘ck wou geschoren zijn:

Ick zeij, mijn goede vriend, is ‘tmogelick, all swijgende.

Constantijn Huygens, Koren-bloemen (1672)

 

Werck en weer-werck

Myn beestige Barbier weer met sijn’ malle grepen,

Van zeep en weer-zeep, schrab en weerschrab, soo te slepen;

Eer dat de tweede wangh ten halve is voldaen,

Is ’t niewe stoppel-haer van d’eerste weer aen ’t gaen.

Constantijn Huygens, Koren-bloemen (1672)

 

Spaensche wysheit

 Is uw Barbier wat onervaren,

Ghy sult hem Haer noch Huyd sien sparen.

 

Den Hemel will’ den goeden

Tot aller tijd behoeden,

 Van een’ nieuw’ Officier,

 En van een’ oud’ Barbier.

Constantijn Huygens, Koren-bloemen (1672)

 

Ten slotte het gedicht ‘De ware barbier’ van ene P.H.J. Visser.[1]

[1] In Luimige gedichten (Leiden, Noothoven van Goor, 1870); hiervan verscheen een derde vermeerderde druk in 1877; van de schrijver vond ik verder geen gegevens buiten zijn andere publicatie De nieuwe Asschepoetster (1870).  Zie ook ‘De gevaarlijke barbier’ van Jan Jacob Antonie Goeverneur in De dichtwerken (Amsterdam, Amsterdamsche Courant, 1882 deel 2 p 138-140); H. Vinkeles, ‘De regte barbier’ in Almanak voor Hollandsche blijgeestigen (Schoonhoven, S.E. van Noten, 1843 p 164-167).

Van een anonieme schrijver is ‘Iets over de baardscheerkunst’ in Proeve van hekelschriften, of verzameling van satirique en luimige opstellen, den opgeruimden gewijd (Amsterdam, Visser 1823, p 71-99). Hoewel als satirisch aangekondigd is het een collage van historische anecdotes. De tekst werd overgenomen in Almanak voor blijgeestigen (Brussel, Sacré, 1828 p 15-24). Voor een echte geschiedenis van de baard en het scheren zie: Allan Peterkin, One Thousand Beards: A Cultural History of Facial Hair (Arsenal Pulp Press, 2001); Christopher Oldstone-Moore, Of Beards and Men: The Revealing History of Facial Hair (University of Chicago Press, 2015); Jennifer Evans & Alun Withey (eds.), New Perspectives on the History of Facial Hair: Framing the Face (Springer, 2018); Jean-Marie Le Gall, Un idéal masculin. Barbes et moustaches, XVe-XVIIIe siècles (Payot, 2011).

Prent uit Perret, La Pogonotomie (1769)

Prent uit Perret, La Pogonotomie (1769)

Theodoor Van Ryswyck, Poëtische luimen (Antwerpen, 1842)

Theodoor Van Ryswyck, Poëtische luimen (Antwerpen, 1842)

Alexander Ver Huell

Alexander Ver Huell

de eerste baard

de eerste baard

Jacob Kramer, Algemeene kunstwoordentolk (Gouda, Van Goor, 1855).

Jacob Kramer, Algemeene kunstwoordentolk (Gouda, Van Goor, 1855).

Gewichtige baarden

De ‘London bon vivant’ Upton Uxbridge Underwood publiceerde in 1913 The Language of the Beard, een inmiddels uiterst zeldzame privé uitgegeven brochure omschreven als ‘een esoterisch meesterwerk met een legendarische reputatie bij bibliofielen en baardliefhebbers’. Maar literair historicus Gilbert Alter-Gilbert, in samenwerking met  illustrator Mahendra Singh, wist dit curiosum in een nieuw kleedje uit te geven onder de titel Poets Ranked By Beard Weight (Skyhorse Publishing, 2011). De basisfilosofie van het boek: de vorm, textuur en groeiwijze van de baard verraden de persoonlijkheid of de sterke en zwakke karaktereigenschappen van de drager. Daartoe kan men gebruik maken van de pogonometer, een bijzonder meettoestel dat soorten baarden indeelt. Volgens deze Underwood Pogonometric Index staat een reeks Engelstalige dichters geordend (vandaar de nieuwe titel van het boek). De oorspronkelijke auteur, Londenaar Upton Uxbridge Underwood (1881-1937), wordt aangekondigd als ‘a deipnosophist, clubman, and literary miscellanist with a special interest in tonsorial subjects’: een tafelgeleerde, clubman en literaire duizendpoot met bijzondere interesse in alles wat met scheren en haarverzorging te maken heeft. Wellicht wordt het de lezer inmiddels duidelijk dat deze baardexpert zo fictief is als zijn meesterwerk. Even dacht ik dat de ‘heruitgever’ Gilbert Alter-Gilbert een pseudoniem zou zijn, maar deze veelschrijver blijkt wel te bestaan al is dit wel zijn eerste nonsens boek. 

Over de geschiedenis van de pogonologie of ‘baardleer’: Jacques-Antoine Dulaure, Pogonologie ou histoire philosophique de la barbe (Paris, Le Jay, 1786); Rudolf Charles d’Ablaing van Giessenburg, Curiositeiten van allerlei aard. 38-39. Haar en baard (Amsterdam, R.C. Meijer, 1876)

Deel deze pagina