Varia 4 menu

Seksleven van planten

Over het buigen

De (im)perfecte vrouw

De geschiedenis van kruierij

Lavement voor lekkerbekken

Levensreddende tabak

De Hollandse commentator

Een oude vermageringskuur

Boekenkruid

Een wonder-aanbod

Maculatuur-lectuur

Huizengekte

Diselksitest

Schijndissertaties

Zedenhistorische humor

Flora erotica of het seksleven van planten

Toevallig botste ik op het boek van de Franse chirurg en literator Philippe Petit-Radel: Les Mystères de Flore, ou coup-d’oeil sur la naissance, les amours, le mariage et la mort des plantes (1813). Wat mijn aandacht trok was de vermelding dat het een vertaling betreft van een Latijnse werk omschreven als ‘poema erotico-didacticon’. Zozo, een leerrijk erotisch gedicht over het liefdesleven van de planten!? Maar die eer verdient ook een Nederlandse hoogleraar.

Had Linnaeus reeds in 1731 […] de beginselen van zijn zoogenaamd systema sexuale gelegd, in het volgende jaar reeds bezong Adr. Van Royen der planten liefde en huwelijk in dat heerlijke gedicht, waarmede hij zijne waardigheid van Hoogleeraar in de kruidkunde te Leyden aanvaarde; het was getiteld: de Amoribus et Connubiis Plantarum, en ik geloof, dat men het onder onze schoone dichtstukken mag rangschikken.[1]

[1] Hendrik baron Collot d'Escury, Hollands roem in kunsten en wetenschappen – Derde deel  (Amsterdam, Van Cleef, 1826) p 291-292.

De Leidse arts en plantkundige Adriaan van Royen (1704-1779) volgde zijn leermeester Herman Boerhaave op als hoogleraar in de botanie en de geneeskunde en schreef bij die gelegenheid een poëtische lofzang op het liefdesleven van de planten. De ‘bevruchting’ van planten en bloemen was een eeuwenlang discussiepunt geweest tot de Zweedse natuuronderzoeker Carl Linnaeus het in wetenschappelijke vorm vastlegde.[1] Al bleef het nog een tijd een ‘onzedige’ visie, tijdgenoten zagen dit toch als een uiting van goddelijke sturing van de natuur.

Wyders hebben ook de nieuwe Leeraars en Beschryvers der Kruiden betoogt, dat het Opperwezen ook in de Natuur der planten en groeistoffen eene zeer grote gelykheit met de Dieren, gelegt en ingeprent heeft, en dat dierhalven de eerste grondbeginzelen van de geboorte en gedaantewording in ’s moeders lichaam, of in de baarmoeder, bykans op gelyke wyze, als in de zaden der planten, by voorbeeld der Boonen, Erreten enz. geschied.[2]

Naast Linnaeus werd hierbij vaak naar Van Royens dichtwerk verwezen. Zijn Latijns gedicht werd niet vertaald in het Nederlands, maar dook wel op in volgend lofdicht op de kracht van de goddelijke liefde.[3]

Zelfs waer het levensvuur niet gloeit,

In ’t plantje, onvatbaar voor geluk en smart gegroeid,

Bespeurt ons oog uw kragt, een’ zagten trek van minnen.

VAN ROYEN! Tuige uw tovrend lied,

Gij, aen wiens asch Natuur en ’t Choor der Zanggodinnen

Nog schreiënd hulde biedt.

Popularisering van de wetenschap in dichtvorm werd destijds meer gebruikt. De arts en natuurwetenschapper Erasmus Darwin (grootvader van de bekende Charles) zorgde voor een Engelse vertaling van Linnaeus werk (The Families of Plants, 1787) die heel wat kritiek uitlokte door het gebruik van ‘seksuele’ taal. Maar Darwin verspreidde daarop de ideeën via een lang gedicht The Loves of Plants (1789) met sierlijke verzen over verliefde viooltjes, jaloerse sleutelbloemen, blozende rozen en het bedrijven van de liefde op een bed van mos! Deze verdekt erotische poëzie zou destijds zeer geliefd zijn geweest bij vrouwen die zich wilden verdiepen in de kunst van het tuinieren…[4]

[1] C.E. Brouwer, Anatomische sekse als uitvinding in de botanie: hoe stampers tot vrouwelijke en meeldraden tot mannelijke geslachtsorganen werden (1675-1735). Proefschrift, Universiteit van Amsterdam, 2004.

[2] Lorenz Heister, Practicaal geneeskundig handboek (Amsterdam, Jan Morterre, 1762) p 65-66.

[3] Jan Jacob Vereul, ‘De liefde’ in Voor godsdienst, deugd en vaderland (Amsterdam, Johannes Allart, 1791) p 132.

[4] Zie Melvin Konner, Toch de vrouw: het einde van mannelijke overheersing (Atlas Contact, 2016); Janet Browne, Botany for Gentlemen: Erasmus Darwin and "The Loves of the Plants" in Isis, 1989, 80 p 592-621.

Over het buigen

Aan het hof zou een mensch met een regt ligchaam en eene regte ziel, als hoffelijk dood worden uitgebannen, zoo als een kreeft met eenen regten staart, die alleen bij beschadigde of doode kreeften voorkomt. De kluizenaars verkozen eertijds zeer lage cellen, om niet regtop te kunnen staan; de hoveling heeft die niet noodig; hem drukken de hooge antichambres, de spijs- en danszalen des te meer neder, naarmate zij hooger zijn. Zoo als de Farizeërs lood in hunne mutsen droegen, ten einde zich gemakkelijker te kunnen buigen, doet het lood, hetwelk wij op de wereld medebrengen en dat ons in het hoofd ligt, misschien nog grootere diensten. Van daar kan men het eene schoone inrigting op deze wereld noemen, dat groote zielen, welken het buigen (even als lieden van eene lange gestalte) moeijelijk valt, zoo zelden, om die reden, voortkomen, waartegen middelmatige en kleine zielen, die veel zwarigheid in het buigen niet zien, kostelijk slagen. In alle burgerlijke betrekkingen zijn opvoedingsscholen voorhanden, waarin men leert buigen. De lucht zelve hangt vol van geestelijke en wereldlijke armen en handen, die ons ter dege neerbuigen; en nog hooger zwaaijen de allerlangste armen, die geheele volken doen neerduiken. De geleerde zelf bukt aan zijne schrijftafel, onder het voortbrengen van opdragten en gelukwenschen. Door den grijzen kalen ouderdom rijpt zoowel het ligchaam, als de ziel, tot eenen gebogenen kromrug. Met dezen troost eindig ik, dat bukken opgeblazenheid niet uit- maar insluit.

Jean Paul Richter, Gedachten van Jean Paul, met eene inleiding door Mr. J.A. Weiland. 1e deel (Rotterdam, J. Immerzeel, 1820) p 73.

De (im)perfecte vrouw

Deze prent roept vandaag vraagtekens op. Si tu la cherche la voicy:  een vrouw zonder hoofd met een spinrokken in de hand. Zoek je een perfecte vrouw, hier is ze: zwijgzaam en vlijtig. De titel van het betreffende boek, L’Imperfection des femmes (1730), doet denken aan een ophefmakend boek van een eeuw daarvoor: Alphabet de l’imperfection et malice des femmes (1617).  De houtsnede op het titelblad zou de Franse koningin Margaretha van Valois (1553-1615) voorstellen, ‘de slechtste vrouw ter wereld’ aan wie het boek is opgedragen: een haarbos van slangen, met een kat zogend aan elke borst, houdt ze een kip zonder kop vast, in een rok van pluimen en staande op kippenpoten! Vertaald in het Nederlands als Spiegel der quade vrouwen (1644) lokte het ook in onze contreien een hele polemiek uit. In de vroegmoderne literatuur vindt men veel dergelijke voorbeelden van een zogenaamde 'querelle des femmes', een  pennenstrijd over de (on)deugden van vrouwen. Titels met ‘vrouwenlof’, zoals Roem-trompet der vrouwen (1687), bleken daarbij vaak sarcastisch bedoeld en eerder een misogyn schimpschrift te zijn!

Alphabet de l’imperfection et malice des femmes (1617)

Alphabet de l’imperfection et malice des femmes (1617)

De geschiedenis van kruierij

Servaas Dominicus Daems (1838-1903), geboren in Noorderwijk (Herentals), was Norbertijner kanunnik en bibliothecaris van de abdij in Tongerlo, letterkundige, dichter, historicus en volksfiguur. Weinigen konden vermoeden dat deze pater onder het pseudoniem van Peeter Klein een bijzonder grappige ‘geschiedenis’ van de kruiwagen heeft geschreven. Oorspronkelijk in afleveringen verschenen in het weekblad Het Kempenland (1869) van zijn Herentalse vriend uitgever Vincent Jozef Du Moulin, werd het daarna in 67 genummerde exemplaren uitgegeven, zodat die uitgave een grote rariteit is (te lezen in Google Books). Minder zeldzaam maar toch gezocht is de Tweede, vermeerderde en – natuurlijk – verbeterde uitgave van 1882, die ik gelukkig kon bemachtigen. Met deze editie in de hand wil ik hier de originele humor ‘kruien’ van De kruiwagens beschouwd in hun verleden, hun tegenwoordig en hun toekomend lot. Brokken aan een onuitgegeven handschrift ontleend.[1] Al snel merk je dat ‘kruien’ en ‘kruierij’ hier verwijst naar de figuurlijke functie van kruiwagens: hulp, steun of bescherming om iets te bereiken of te verwerven.

[1] Bronnen: Jan Nolet de Brauwere van Steeland, ‘Servatius Daems en diens letterkundige werken’ in Poëzij en lettercritiek (1878-1884) (Roeselare, De Seyn-Verhougstraete, 1884) p 77-98 (bespreking van ‘De Kruiwagens’ p 94-98; de tekst verscheen oorspronkelijk in De Wachter 1880); Walter Van Spilbeeck, ‘Servaas (Domien) Daems – werkend lid en oud-bestuurder der Koninklijke Vlaamsche Academie’ in Jaarboek der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, 1904, 18 p 86-134 [p 101-107 over ‘De Kruiwagens’]; Frans Verbiest, Notities over de kruiwagen-kanunnik Servaas Daems ter ere. Heemkundig Handboekje van de Antwerpse Regio, 1989, 37(4) p 1-12.

Daems gebruikt verschillende humoristische technieken.[1] Hij vertrekt van een verzonnen manuscript vol pseudowetenschappelijke wetenswaardigheden, nutteloze details en uitweidingen. Dit verweeft hij vervolgens met echte historisch bronnen om verwarring te zaaien. Tussendoor geeft hij allerlei opmerkingen over het boek zelf, de uitgever, de lezers en de recensenten. Soms waarschuwt de titel van een hoofdstuk dat het eigenlijk geen zinnige inhoud heeft, bestaat het kapittel uit één zin of staan er …… om zelf in te vullen! De eindconclusie: kruierij is de sleutel van de geschiedenis.

Het is gek om aan te zien, hoe alles toegaat: X... bijvoorbeeld heeft een werk geschreven en stuurt er een exemplaar van ten geschenke aan Y... opdat deze er eene gunstige en vleiende beoordeeling van geve in dees of geen tijdschrift. Het gebeurt zoo; maar de eene dienst, of klaarder, de eene kruierij is de andere waard: welnu Y... heeft nog de eer niet van deel te maken van eenig geleerd genootschap, doch X ... is lid van zoo eene vereeniging, en op zijne beurt, kruit hij nu Y... het genootschap binnen, waar deze reeds zoo lang naar gesnakt heeft.

Daems heeft echter voor zijn boek te weinig ‘gekruid’. In 1886 kwam het werk in aanmerking voor de vijfjaarlijkse prijs van de Nederlandse Letterkunde maar werd door de jury afgewezen:

De Kruiwagens... is een humoristisch werk, wonderwel in den toon gehouden en afwisselend in schrandere beschouwingen. De lezer wordt op de drolligste wijze in eenen doolhof rondgeleid, waar drollige zaken ernstig behandeld en ernstige op potsieriijke wijze verteld worden; doch de stof werd te lang behandeld en te verre uitgeput. Het boek is fraai geschreven, zwierig, los en uitnemend zuiver van stijl.[2]

Laat dit juryrapport terzijde en proef zelf enkele staaltjes ‘kruierij’.

[1] Zie Elisabeth Jongejan, De humor-‘cultus’ der romantiek in Nederland (Zutphen, W.J. Thieme,1933) & Drempeldichten  

[2] Van Spilbeeck 1904 p 106.

De kruiwagens excerpten

Lavement voor lekkerbekken

In de reeks ‘Petite bibliothèque utile et amusante’ verscheen een merkwaardig boek: Traité medico-gastronomique sur les indigestions. Suivi d'un essai sur les remèdes ....... a administrer en pareil cas. Dédié aux gourmands de tous les pays. Ouvrage posthume de feu Dardanus, ancien apothicaire (Paris, Audot, 1828). De ‘apotheker Dardanus’ is het pseudoniem van de ‘gastronome et littérateur’ Alexandre Martin over wie nauwelijks iets te vinden is tenzij dat hij meerdere boeken over gastronomie schreef.[1] Daarin vermengde hij technische kennis, op eenvoudige wijze beschreven, met praktische voorschriften, adviezen en menus. Dit boek over indigestie – opgedragen aan de ‘lekkerbekken/smulpapen van alle landen’ – komt erg populair medisch voor en in het deel over de clisteer of lavementspuit geeft de auteur tussendoor anecdotisch historische commentaar. Maar de prent bij de titelpagina suggereerde toch een komische noot. Hiervoor is het wachten tot het slot, meer bepaald het hoofdstuk over ‘lavemens à double personnage’. Na de bespreking in het vorige hoofdstuk van de methode van zelfklisteren (het eigenhandig uitvoeren van de darmspoeling) volgt nu vrij vertaald de instructie voor als men met z’n tweeën is.

Deze lavementen zijn makkelijk toe te dienen. De patient moet nuchter zijn, het hoofd vrij van zorgen en onrust. De afgevaardigde zal geenszins denken aan de punten die op de dagorde staan; de dichter zal niet dromen over het rijm; de beursspeculant zal zich niet bekommeren om de koers van de dag. Op het moment van de operatie zal hij zich ontdoen van hinderlijke kleding, het been naar voren buigen en zonder schaamte of valse bescheidenheid alles tonen wat gevraagd wordt. De operateur van zijn kant zal niet direct op zijn doel afgaan, maar als een vaardige schutter die geruisloos nadert, de struikjes of hinderlijke plantjes opzij duwt, even stopt, goed uitkijkt en, wanneer hij de vijand in het oog heeft, mikt en schiet… [2]

[1] Georges Vicaire, Bibliographie gastronomique (Paris, Rouquette et fils, 1890) p 568-571.

[2] Helemaal verrassend zijn de humoristische bijlagen aan het slot: een proces over een groot aantal niet betaalde lavementen en de klacht van een apotheker over een slecht portret van hem. https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k2150547.image

Levensreddende tabak

In De tak van Salzburg (2002) dist Atte Jongstra allerlei wetenswaardigeden zoals: “Om zeker te zijn dat geen levende zou worden begraven werden vele testmethoden bedacht. […] Via de in 1784 ontwikkelde Belgische Doppelbläser kon men ook tabaksrook brengen in de windingen van het lijk, om eventueel nog aanwezige geesten op te wekken” (p 46). Jongstra steunt op het gezag van Jan Bondeson en diens Buried Alive (2001). Maar ik twijfel toch wat aan de talenkennis van de Amerikaan. Hij haalde zijn mosterd uit Abhandlung über die verschiedenen Arten des Scheintodes (1790), een vertaling van Traité sur les asphyxies (1787) van de Brusselse arts Pierre Jean Baptist Prévinaire. Deze verwijst slechts terloops naar de ‘fugimations de tabac’ en het is de vertaler, de Duitse chirurg Bernhard Nathanael Gottlob Schreger, die in een appendix zijn zelf geconstrueerde ‘Doppelbläser’ aanprijst. Dus geen Belgische uitvinding en evenmin een Duitse originaliteit. Het via de anus inblazen van tabaksrook werd in de 18de eeuw (met name in Nederland en Engeland) aanbevolen als methode ter reanimatie van drenkelingen en hiertoe werden vele apparaten ontwikkeld. Hoewel controversieel bleef de ‘tabaksrookklisteer’ nog lange tijd gebruikt, zoals de Gentse journalist Philip Van Cauteren meldt in zijn boek Over tabak (1885, p 36): “Wie onzer is niet eens getuige geweest van eene uiterste poging om eenen drenkeling tot het leven terug te roepen? Men steekt hem den steel eener brandende pijp in den rectum en blaast hem aldus tabaksrook in de ingewanden. In dit geval zet de prikkeling, die de tabak aan de ingewanden geeft, zich over aan geheel het gestel en wekt het ontsnappende leven terug op.”

R.A. Gorter, De tabaksrook-klisteer voornamelijk als reanimator (Amsterdam, Maatschappij tot Redding van Drenkelingen, 1953); Philippe Leveau, ‘Evolution de la réanimation respiratoire vue à travers celle des noyés’ in Histoire des sciences médicales 1997, 31 p 9-30; http://www.engelfriet.net/Alie/Hans/tabaksklisteer.htm  

Tabaksklisteer voor drenkelingen

Tabaksklisteer voor drenkelingen

De Hollandse commentator

The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman (1759-67) van Laurence Sterne is een mijlpaal in de humoristische literatuur. Opvallend is zijn grillige structuur waardoor de lezer heen en weer geslingerd wordt op zoek naar de rode draad. De teksten van Sterne blijven herhaaldelijk haperen door een overvloed aan uitweidingen (‘disgressions’). Je krijgt nooit een samenhangend of vlot verhaal maar juist door de soms oeverloze ‘afdwalingen’ blijft de volhardende lezer geboeid om het vervolg te weten. Een van die uitweidingen – uiteraard nog eens onderbroken door menige bijgedachte of bedenking terzijde – gaat over de zin of noodzaak van zulke ‘afdwalingen’ in plaats van een vlot lopende tekst. Voor hem zijn die ‘disgressies’ juist een teken van opborrelende inspiratie, want anders: “In doorsneegevallen dus, dat wil zeggen, als ik gewoon duf ben, en de ideeën amper van de grond komen en als lijm door mijn pen lopen – Of als ik, waardoor weet ik niet, ben beland in een kille, metafoor-arme, inferieure schrijfader, van waaruit ik bij ziel en zaligheid geen koene opsprong kan maken, en dus genoopt blijf als een Hollandse commentator door te pennen tot het eind van het hoofdstuk, tenzij er maatregelen genomen worden – dan spreek ik mijn pen en inkt er geen ogenblik op  aan…”. Die ‘Dutch commentator’ staat dus voor weinig geïnspireerd, te zuinig in zijn taalgebruik of te saai in zijn zakelijke stijl. Elders noemde Sterne dat zelfs een schrikbeeld. Naar aanleiding van een opmerking over de ‘overdreven ornamenten’ in zijn schrijven gaf de auteur deze ‘zonde’ toe, een van de vele ondeugden die hij toeschreef aan zijn constitutie. Hij wilde wel pogen die neigingen wat in te tomen maar “I have a terrible dread of writing like a Dutch commentator”…

Fragment uit deel 9, hoofdstuk 13, in het Engels: “obliged to go on writing like a Dutch commentator to the end of the chapter”; hier geciteerd in vertaling  door Jan & Gertrude Starink: Laurence Sterne, Het leven en de opvattingen van de heer Tristram Shandy (Amsterdam, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1990) p 745. Het andere citaat komt uit een brief van 1 januari 1760 aan een onbekende lezer, geciteerd in Hilary Havens,  Revising the eighteenth-century novel (Cambridge University Press, 2019 p 156).

Een oude vermageringskuur

‘Remède pour dégraisser les gens trop gras’: dit recept vond ik toevallig aan het slot van Les plaisirs et les chagrins de l'amour (Amsterdam, Jansons à Waesberge, 1722). Deze grappige vermageringskuur was blijkbaar al veel ouder. Een zoektocht bracht me bij een van de vele populaire geschriften met voorschriften en ‘geheime’ recepten. In een grappige variant van die zogenaamde secreetboeken, Le plaisant iardin des receptes (Paris, P. Sergent, 1540), staat een ‘Recepte tres admirable & plus qu’approuvee medecine pour degraisser les gens qui sont trop gras’. In de Nederlandse versie, Dat playsant hofken van recepten (Brugge, Pieter Soetaer, 1548), is het echter niet terug te vinden. Daarom hier mijn vrije vertaling:

Recept om dikke mensen te ontvetten

  • Als ontbijt neemt men een pond zorgen gekonfijt in liefde zonder genot.
  • Bij het middageten twee pond melancholie gemengd in tranen, klaagzangen, zuchten, wenen en spijt.
  • Als tussendoortje een salade van tobberij gewassen in een fontein van bitterheid.
  • Bij het souper twaalf stukken angst gekonfijt in ongeduld en rancune; indien de betrokkene hartpijn heeft moet hij een siroop jaloezie nemen.
  • Als kleinigheid voor het slapen een half pond woede en dan rusten met een zak ongegronde processen en zonder geld piekerend in een zetel gevuld met vlooien, luizen, duimspijkers…
  • Mijnheer en mevrouw zullen ongetwijfeld vermageren!

Waarschuwing

Bij medische recepten kan er soms een misverstand optreden als je het voorschrift te letterlijk neemt.

Steven Blankaart, Collectanea medico-physica, oft Hollands jaarregister der genees- en natuurkundige aanmerkingen van gantsch Europa etc (Amsterdam, Johan ten Hoorn, 1680) p 105

Boekenkruid

Sinnepoppen 1614

Sinnepoppen 1614

In 1930 maakte de Haagse kunstschilder Johannes Martinus Bach een ex-libris voor zijn stadgenoot verzamelaar Jean Baptiste Joseph Kerling (1869-1947). Bij de titel Kruÿt voor de Wilde-Woeste staat vermeld ‘naar een ontwerp van Magdalena Roghman’. Dit laatste betreft het drukkersmerk op een paar boeken van de Amsterdamse uitgever Lodewijck Spillebout (1650-1652).[1]  Roghman vermeldde niet dat zij een kopie in spiegelbeeld maakte van een houtsnede van Claes Jansz Visscher in het embleemboek Sinnepoppen (1614) van Roemer Visscher.  Wellicht was dat werk destijds zo bekend dat een bronvermelding onnodig was? We hebben wel de tekst van Visscher nodig om te begrijpen hoe boeken – meer bepaald geschriften van filosofen – als kalmerend kruid werken in de hersenen van onbeschaafde ruwe lieden. Uitgever Spillebout was ambitieus want hij gebruikte ook als uithangsbord en drukkersmerk ‘Amsteldamsche Bibliotheeck’,[2] waarbij het logo soms ondertiteld was als ‘Daar en is geen grooter verlies, als den Tijdt’.

[1] J. Bara, Herstelde vorst, ofte geluckigh ongeluck (Amsterdam, Lodowijck Spillebout, 1650); P. du Plessis-Mornay, Tractaet, ofte handelinge van de kercke (Amsterdam, Lodowijk Spillebout / Matthijs Harmensz, 1652).

[2] De afgebeelde Amsterdamse bibliotheek was de Libry in de Agnietenkapel. Dit drukkersmerk werd ook gebruikt door Jacobus van den Bergh (1656-1661).

Een Wonder-Aanbod

Het Nieuws van den Dag (12 mei 1883)

Het Nieuws van den Dag (12 mei 1883)

Karel Hermanus Koentze, geboren in Willemstad (Curaçao) 1829 en overleden in Apeldoorn in 1915, omschreef zichzelf met een reeks merkwaardige titels: ‘Oud-Kapitein der Mariniers, Ridder van de Muskiet, Oud-Lid van de Verbroedering van Zee- en Landmacht en van het Klets-Collegie’. Dat klinkt veelbelovend als aankondiging bij zijn boek Allerlei dooreengestrengeld. Ernst en klucht. Avontuurlijkheden. Land- en zeereizen. Natuurlijkheid. De vrouwen. Het trouwen. Maatschappelijke toestanden. Waarheden (Den Haag, C.H. Susan, 1883). Ik kon het boek niet inzien maar dat is zeker geen gemis voortgaand op zijn zogenaamde humor in het op Google te lezen boek Los en vast. Werkelijkheid en niet werkelijkheid. Esthétisch noch klassiek, doch satire, kritiek en pikant. Zeer lezenswaard ook voor officieren en vrouwen. Zijn tijdgenoten liepen evenmin warm voor dit soort lectuur. ‘Gebroeders Koster’  (op de Leliegracht in Amsterdam) was een ramsjboekhandel die regelmatig met stuntpakketten in de bladen adverteerde. Blijkbaar kreeg die Koentze’s boek niet aan de straatstenen kwijt, getuige het wonderbaarlijk aanbod.

Met dank aan Atte Jongstra voor de tip.

Maculatuur-lectuur

Gelukkig is er Wikipedia om me wijs te maken: “Maculatuur is een term die in het drukkerswezen gebruikt werd voor perkament of papier dat niet meer kon gebruikt worden omdat het bedrukt of beschreven was.” Zo snap ik deze scène in een Düsseldorfse boekhandel uit 1853.

Huizengekte

In een Catawiki-veiling (januari 2022) trok deze aankondiging mijn aandacht: “Uiterst actueel document. Veel gelijkenissen met Corona”. Nieuwsgieriger werd ik door de titel: Historie der vreemde en tot nu toe onbeschrevene ziekte Oikomania (1765). Van dergelijke besmettelijke ziekte of manie had ik nog nooit gehoord maar wel van de auteur of althans zijn afkomst: Martinus Scriblerus Secundus. Een Brits 18de-eeuws schrijverscollectief had een hilarische biografie geschreven van een geleerde gek, Martinus Scriblerus. Hierdoor geïnspireerd verscheen De Gedenkschriften van Martinus Scriblerus den Jongen (1791) vermoedelijk van de hand van Pieter ’t Hoen. Misschien was ook hij de anonieme auteur van die ‘onbeschreven ziekte’. In werkelijkheid betrof het een pamflet tegen de ‘huizengekte’, het opdrijven van de huurprijzen, en tegen onverantwoorde beleggingen in het buitenland. De gelijkenis met corona is wel ver te zoeken maar  financiële gektes behoren nog steeds tot de actualiteit.

John Arbuthnot, Alexander Pope, Jonathan Swift, John Gay, Thomas Parnell & Robert Harley, Herinneringen aan het buitengewone in leven, werken en ontdekkingen van Martinus Scriblerus. Vertaald, aangevuld, van nawoord en aantekeningen voorzien door Atte Jongstra (Amsterdam, De Bezige Bij, 1996)

Diselksitest

Vlgones een oznrdeeok op een Eglnese uvinrietsiet mkaat het neit uit in wlkee vloogdre de ltteers in een wrood saatn, het einge wat blegnaijrk is, is dat de eretse en de ltaatse ltteer op de jiutse patals saatn. De rset van de ltteers mgoen wllikueirg gpletaast wdoren en je knut vrelvogens gwoeon lzeen wat er saatt. Dit kmot odmat we neit ekle ltteer op zcih lzeen maar het wrood als gheeel.

In zijn Opperlandse taal- & letterkunde (Querido 1981) had ‘Battus’ Hugo Brandt Corstius als een zuinige taalvirtuoos voorgesteld: “Waaro zouden w nie d laatst lette va el woor weglate?”.

Geert Jacob Bremer was al emeritus hoogleraar huisartsgeneeskunde te Groningen toen hij in 2001 (77 jaar oud) aan de Erasmus Universiteit Rotterdam een tweede keer tot doctor promoveerde met de dissertatie Hora est, een onderzoek naar 400 proefschriften van praktiserende huisartsen uit de periode 1900-95. Dit proefschrift kon Bremer uitgeven in een handelseditie, in tegenstelling tot vele oud-collega’s:

Omdat een promovendus in de meeste gevallen niet over veel geld beschikt is de vorm soms zeer eenvoudig. Bibliofielen kunnen hun hart hier niet ophalen. Gestencilde exemplaren met een ringbandje waren niet zeldzaam. De zuinigheid waarmee de promovendus soms zijn proefschrift moet uitgeven leidt er tevens toe dat er schijndissertaties van enkele pagina's worden gedrukt met alleen het voorwerk, de inhoud, de samenvattingen en het stellingenblad. Deze zijn dan bedoeld voor niet-deskundige familieleden.

Het eerste boek van Karel van het Reve, Goed en schoon in de sovjetcritiek, was zijn proefschrift aan de Universiteit van Amsterdam en hij kwam met zijn uitgever, Geert van Oorschot, het volgende overeen:

Ik lever jou vóór of op 1 Mei 1954 de copij van mijn proefschrift. Jij levert mij:

-        250 gebrocheerde dissertaties

-        250 schijndissertaties

-        250 losse velletjes met stellingen

-        250 inlegpapiertjes met de woorden “Receptie na afloop in het Universiteitsgebouw”.

G.J. Bremer, Hora est. Proefschriften van huisartsen, 1900-1995 (Rotterdam, Erasmus Publishing, 2000) citaat p 33-34; https://www.henw.org/system/files/download/hw1108-427.pdf

Jan Paul Hinrichs, ‘Hora est - Schrijvers en proefschriften (3) Karel van het Reve’ in De Parelduiker, 1999, 4 p 39-49. Zie ook Karel van het Reve, Twee minuten stilte (Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1960) p 142.

Zedenhistorische humor

Ik wist niet dat ‘Weltevreden’ verwees naar een in de Nederlandse koloniale tijd door Europeanen bewoonde voorstad van Batavia (de huidige Indonesische hoofdstad Jakarta) en dat het ook een Amsterdamse uitgeverij huisvestte. Ik ontdekte dit na toevallige aankoop op een rommelmarkt van ‘De humor in het  geslachtsleven’, deel 4 van Sexueele zeden in woord en beeld van D. Ph. van Vloten Elderinck. Van deze auteur is me, buiten dit werk, niets bekend en vermoedelijk betreft het een pseudoniem met (volgens specialisten in vrouwengeschiedenis) “aardig gekozen voorletters”.[1] Mogelijk wordt bedoeld dat ‘D.Ph.’ kan verwijzen naar ‘Doctor Philosophiae’, temeer daar de auteur zich in zijn teksten ietwat geleerd voordoet. Katholieke lezers werden toch gewaarschuwd: “Breedsprakige geschriften; de reserve geldt veeleer de overdadige illustratie dan wel de veeleer rustige uiteenzetting”.[2] De boeken behoren inderdaad tot de destijds gegeerde populair wetenschappelijke ’zedenstudies’ die vooral bedoeld waren om veel gewaagde prenten in een ernstig ogende verpakking te serveren. Het eerste deel van deze seksuele zedengeschiedenis werd in 1916 gelanceerd met een forse reclamecampagne en het boek zou een halve eeuw later nog herdrukt worden![3]

[1] Mirjam de Baar (red.), In de ban van het verhaal: elfde jaarboek voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen, SUN, 1990 p 64).

[2] Lectuur-repertorium 1952-1966 S-Z II – supplement (Antwerpen, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, 1970 p 2056).

[3] Een eerste advertentie met aankondiging van de vier delen in De Telegraaf, Algemeen Handelsblad & Nieuws van den dag van 25 november 1916. Dan volgt een grote advertentie voor deel 1 (Liefde en zinnelijkheid) in Het Volk: dagblad voor de arbeiderspartij van 30 december 1916; dezelfde verschijnt in De Telegraaf, Het Nieuws van den dag & De Avondpost  van 3 januari 1917; deze advertentie wordt nog enkele maanden herhaald in diverse landelijke kranten.

D. Ph. van Vloten Elderinck, Sexueele zeden in woord en beeld:

  1. Liefde en zinnelijkheid.  Met 94 afbeeldingen in den tekst en 39 losse platen.
  2. De dwalende Venus.  Met 113 afbeeldingen in den tekst en 41 losse platen.  
  3. De jacht op de andere sexe.  Met 95 afbeeldingen in den tekst en 48 losse platen.
  4. De humor in het  geslachtsleven.  Met 212 afbeeldingen in den tekst en 40 losse platen.

Amsterdam-Haarlem-Weltevreden, Gebr. Graauw, [1916-18]. De meeste uitgaven verschenen zonder jaartal. Ik vond vermeldingen in Nederlandsch bibliographisch woordenboek 1929 & Nieuwsblad voor den boekhandel 1932; ook melding van tweede-derde druk 1935-1940; verder uitgaven in Delft bij Elmar, 1964-65? Laatste heruitgave (Seksuele zeden in woord en beeld in het begin van de  twintigste eeuw - Liefde en sensualiteit): Rotterdam, Calbona Uitgeverij, 2014; ook als e-book verschenen (2016/2021).

Ik heb het gehouden bij De humor in het  geslachtsleven dat – voor zijn tijd – niet onaardig geschreven is en 212 afbeeldingen in de tekst en 40 losse platen bevat, waaronder heel wat originele en grappige, naast de obligate ‘erotische’ illustraties en soms wat platvloerse prenten. Op dezelfde rommelmarkt nam ik Humor in der Medizin[1] van Eduard Hermans mee en stuitte zo toevallig op een cartoon die in beide boeken voorkomt maar met verschillende uitleg. Hermans hield zich aan de oorspronkelijke ondertiteling: ‘Si c’est pour des maux de tête, il suffirait d’enlever votre chapeau…’ (als het om hoofdpijn gaat, volstaat het uw hoed af te nemen), zoals de Franse tekenaar Abel-Jules Faivre het liet verschijnen in Le Rire (1901).[2] Van Vloten Elderinck ondertitelde het echter heel anders:

Levenslust.

- Ik moet u ten strengste alle verkeer met uw man verbieden.

- Hindert niet, dokter, ik heb ook nog een minnaar.

Zo betrad de auteur dus een ‘nog zeer weinig ontgonnen terrein’ volgens bovenstaande advertentie van Sexueele zeden in woord en beeld, een staaltje van zijn ‘beschavings-historisch, ethnologisch en artistiek standpunt’!

[1] Eduard H. Hermans, Humor in der Medizin (Hanau/Main, Verlag Müller & Kiepenhauer, 1964;  vertaling van ‘Humor in de geneeskunde’), p 144.

[2] De afbeelding hier is de originele tekening, geveild bij Ader in Parijs, 18 november 2016.

  • L'Imperfection des femmes, Tirée de l'Ecriture Sainte, & de plusieurs autheurs. Dédiée à la bonne femme. Menage: Jean Trop-tôt-Marié, à l'Enseigne de la Bonne femme sans Tête, 1730/40.
  • Jacques Olivier, Alphabet de l’imperfection et malice des femmes (Paris, Petit-Pas, 1617); ‘Jacques Olivier’ was het pseudoniem van de franciscaan Alexis Trousset uit Tours.
  • Spiegel der quade vrouwen; daer in al heure gruwelen heel aertigh worden vertoont; so uyt de H. Schrift, en vaderen, als uyt d'oude en nieuwe geschied-boeken (Amsterdam, 1644).
  • [Samuel van der Heiden] Roem-trompet der vrouwen. Gerymd door S.V.H. (Den Haag, 1687).

Documentatie: Simone Veld, ‘In de clinch over vrouwelijke (on)deugd - Een pamflettenstrijd in de zeventiende eeuw’ in Literatuur, 1998, 15 p 103-108; Simone Veld, Tot lof van vrouwen? Retorica, sekse en macht in paradoxale vrouwenloven in de Nederlandse letterkunde (1578-1662). Proefschrift Universiteit Utrecht, 2005; Simone Veld & Annelies de Jeu, ‘De uitnementheyt des vrouwelicken geslachts: vrouwenlof in de 17e eeuw’ in Lover, 2000, 27 (3) p 50-55.

Deel deze pagina