Deel deze pagina

Elk zijn smaak

Over de smaak van verzamelaars is het nutteloos te redetwisten zo leert ons Reinier van Spaan: ‘De verschillende smaak’ in Tael- en dichtlievende oefeningen, van het genootschap ter spreuke voerende: kunst wordt door arbeid verkreegen. En prijsvaerzen (Leiden, C. van Hoogeveen junior, 1775, p 105-108).

 

Reinier van Spaan (1754-1812) was rechtsgeleerde, raadsheer in het Hof van Holland, dichter en lid van het Haagse genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ en het ‘Dichtlievend kunstgenootschap onder de spreuk: Kunstliefde spaart geen vlijt’. Een verkorte anonieme versie ‘Elk zijn smaak’ verscheen in Flakkee's Maandblad tot nut van ’t algemeen, 1821 p 36-38.

DE VERSCHILLENDE SMAAK.


Trahit sua quemque voluptas.[i]

Persius.

 

Welk onderscheid van smaak bespeurt men in de menschen!

Die siert zijn kostbaar huis met Chinaas poppengoed.

Dees stelt in glazen zijn begeerelijkste wenschen,

Een ander is verheugd als hij konijnen voedt.

Men ziet ‘er, die met vlijt van allerleie stranden

Het onkruid gaêren voor hun Plantenkabinet;

Ook zijn ‘er die een mier uit Oost- of Westerlanden

Zoo blijde ontvangen als een kind een stuk banket.

Nodaster[ii] roemt op keur van onderscheiden knoopen,

Sints Jan van Leydens[iii] tijd tot nu met zweet vergaêrd.

Antiquus laat voor goud verroeste munten koopen.

Hans pocht op kiezen, als soldaaten net geschaard.

Zoo vindt men lieden, die door vreugd niet kunnen eeten,

Na ‘t blij verwerven van een' Scheveningschen schulp;

Weêr andren, die door drift tot printjes zijn bezeeten,

Of needrig zwetsen op een fraaigekleurde tulp.

De vreugd van Wurmenvriend[iv] is naauwlijks in te toomen,

Nu hij den eersten druk van 't Switsersche A B C

Voor vijftig kroonen heeft uit Neufchatel bekoomen,

Filint zijn leerling bragt dit letterkunststuk meê.

[p 106]

Multedax stelt in spijs een wondergroot behaagen,

Terwijl Potarius[v] de keelpomp zuigend houdt:

Parmeen zoekt tijdverdrijf in visschen, rijden, jaagen,

Of nart[vi], bij winterdag, zich dikwils arm en koud.

Slakminnaar wandelt langzaam onder ‘t mugverdrijven,

Piet draaft als post van staat door struik en heg en land.

Pou weet het Persiaansch volkunstig naarteschrijven,

Hij heeft een Rouwklagt van Schach Nadirs[vii] eigen hand.

Jakobus leest met smaak Hongaarsche Bruiloftsbrieven,

Daar Willem Praatgraag steeds van de almanakken spreekt,

Die Binder Gerrit op zijn Achtbaarheids believen

Bij 't eind van 't jaar in 't kleed van Gallisch kalfsleer steekt,

Antoon schrijft dagelijks uit Baldus[viii] wijze schriften

Een dubbelvijftigtal van letterfeilen[ix] op:

Zoo (zegt hij) leert men ‘t kwaad van ‘t goed naaukeurig schiften,

Zoo geeft Beschaaving aan Onachtzaamheid den schop.

Het grootst vermaak van Dirk bestaat in lang te slaapen,

Van Fredrik, in 't gespeel op doedelzak of trom,

Van Everhard, in 't zien naar kunstbedreevene aapen,

Van Klaas, in 't schimpen op het Zanggodinnendom.

Vincent zout Haazen in, om smaaklijk op te knappen

Na Vrouwendag[x]. Filips verschoont zich eenmaal 's jaars.

Kees leert een ekster als een Dorpraseerder snappen[xi].

Michiel eet asia[xii] bij snoek of waterbaars.

[p. 107]

Domitiaan vindt smaak om vliegen op te vangen.

Louw leeft, als hij een slaapje in zijne doodkist neemt,

Dus (spreekt hij) blijft men niet te vast aan de aarde hangen

Dus valt de doodslaap ons ook naderhand niet vreemd.

Hein luistert gaarne naar het luiden van de klokken.

Jan dicht een grafschrift op den Turkschen Admiraal.

Joost koopt een meenigte Japansche wandelstokken.

Frans onderwijst zijn' knegt in de Italiaansche taal.

Reinier leeft weltevreên, als hij voor Vrouw en Kindren

Des avonds voorleest uit de Martelaarskronijk:

Dan kan geen Noordervlaag zijn peinzende aandagt hindren,

Dan toont zich zijne ziel verheven boven ‘t slijk.

Leen rekent de uuren der verwoesting van Oud Roomen,

Hij weet op een minuut, wanneer de Amerikaan

Zich doorgaans wascht in 't vlak der koele Zuiderstroomen.

Ernst heeft verkeering met de burgers van de maan.

Gijs telt zijn' adeldom van Nimrods[xiii] vroege tijden,

Hij roemt nog op een haan, door Hein den Vogelaar

Aan zijn geslacht vereerd tot loon van moedig strijden.

Krijn schrijft de buien op van 't afgeloopen jaar.

Zoo maalde Lipsius den roem der Olifanten[xiv],

Zoo juicht Erasmus, als hij ‘t lof der Zotheid zingt :

Zoo tooit een Heins[xv] zijn schrift met letterdiamanten,

Als hij der Vlooien lof op Roomsche snaaren dwingt.

[p 108]

Ja 't zelfde schijnt mij in de neiging waar te weezen,

Dat opgemerkt wordt in 't gelaat van iederëen.

Elk heeft zijn' weezenstrek: dees dien, die weder deezen;

Zoo is 't ook met vernuft, en eedle kundigheên:

Verscheiden smaak toch heeft Bochart, Galeen, van Effen,

Moliere, Bijnkershoek en Livius[xvi] bekoord:

Elk hunner wist het wit[xvii], door hem bedoeld, te treffen :

't Zijn waarlijk mannen, ja 't zijn monsters in hun soort.

Doet dan wel iemand kwaad, als hij zijn' smaak wil volgen,

Tenzij de Rede hem die neiging strafbaar maakt?

Neen: hij maakt geen' mensch door hoon op hem verbolgen,

Hij leeft gelukkig, daar zijn doen hem telkens smaakt.

Maar, Vrienden! wilt gij ooit den rechten smaak erlangen,

Dien smaak, die ‘t leeven stiert naar juiste billijkheid,

Doet dan vooräl uw nut met zoute Hekelzangen,

Zoo tart gij Momus[xviii] zelfs en 't lastrend onbescheid[xix].


Reinier van Spaan


[i] Citaat uit Vergilius, Bucolica II 65: ieder wordt door zijn eigen genoegen aangetrokken; ieder laat zich door zijn eigen lusten leiden. Hier wordt het verkeerdelijk toegeschreven aan de satireschrijver Aules Persius Flaccus (1e eeuw na Christus). Zie ook Joost van den Vondel, ‘Gesang, op het Latijnsche woordt: Trahit sua quemque voluptas’ in Poesy ofte verscheide gedichten. Het tweede deel (Schiedam, 1647) p 134-136.

[ii] Onduidelijk of de verzonnen naam iets beduidt; dit geldt voor meerdere namen in deze tekst.

[iii] Jan van Leiden (1509-1536) was een beruchte prediker van de wederdopers.

[iv] Mogelijk verwijst de naam naar ‘boekenwurm’.

[v] Latijn voor drinker.

[vi] Met een slede rijden.

[vii] Koning van Perzië (1688-1747).

[viii] Baldus de Ubaldis (1327-1400) was een Italiaans jurist.

[ix] Drukfouten.

[x] Niet duidelijk wat bedoeld wordt.

[xi] Als een dorpskapper kletsen.

[xii] Ingelegd zuur, zoals komkommers of kappertjes.

[xiii] Volgens de Bijbel was Nimrod de “eerste machthebber op aarde".

[xiv] Justus Lipsius (1547-1606) schreef een ‘ode van de olifant’ (Laus elephantis).

[xv] Daniël Heyns (1580-1655) schreef een lofrede over de luis (Laus pediculi), niet over de vlo.

[xvi] Samuel Bochart (1599-1667), Frans bijbelkundige; Claudius Galenus (119-216), Grieks-Romeinse arts; Justus van Effen (1684-1735), journalist en oprichter van de Hollandsche Spectator; Molière (1622-1673), Frans toneelschrijver; Cornelis van Bijnkershoek (1673-1743), Nederlands rechtsgeleerde; Titus Livius (59 vCh - 17 nCh), Romeins geschiedschrijver.

[xvii] Doel.

[xviii] Momus personifieert de spot en satire.

[xix] Dwaasheid of onbeschoftheid.